De geschiedenis van het ontstaan van het boek Genesis: geen verzinsel, maar zeer betrouwbaar!
Wereldbeeld voor de zondvloed.
Het Bijbelboek Genesis verschilt in feite niets van de mythen van andere volken. Genesis is geschreven vanuit het wereldbeeld dat de volken in het Midden-Oosten destijds hadden.
De wereldwijde zondvloed en de gebeurtenissen van voor deze vloed worden vermeld in de mythen van allerlei volken op aarde. Een logische vraag is dan: Is Genesis niet gewoon één van de vele mythen? Waarom zou het Bijbelse verhaal de authentieke geschiedenis zijn, en de rest van de verhalen op aarde niet?
Laten we meteen maar met de deur in huis vallen: er is een groot verschil tussen Genesis en de volksmythen. Toegegeven: de mythen van de volken beschrijven op het eerste gezicht hetzelfde als Genesis (namelijk de schepping, de vloed en de torenbouw bij Babel). Toch zijn er goede redenen om aan te nemen dat Genesis niet zomaar één van die mythen is. In zekere zin zouden we de Bijbelse weergave `het origineel' kunnen noemen, hoewel dit zou kunnen suggereren dat alle volken op aarde een afgeleide kennen van het Hebreeuwse verhaal, en dat is technisch gezien niet het geval. Het gaat erom dat alle vloedverhalen terug te voeren zijn op één werkelijke gebeurtenis, waarvan de tekst in de Thora de oudste, meest betrouwbare en best bewaarde weergave is. De vraag is: Wat maakt de Thora dan zo uniek, en waarin onderscheidt het Bijbelse verhaal zich van de rest?
We zullen dit gaan bekijken aan de hand van de volgende stelling:
Het Bijbelse verhaal bevat de oorspronkelijke ooggetuigenverslagen.
De Thora staat op naam van de profeet Mozes. Veel Joden en christenen geloven dan ook dat Mozes de auteur van de Thora was. Toch werpt die stelling terechte vragen op. De eerste hoofdstukken van de Thora beschrijven gebeurtenissen die voor en vlak na de vloed plaatsvonden, uit een tijd ver voordat Mozes leefde. Mozes is er zelf niet bij geweest, dus hoe kon hij deze geschiedenissen kennen? Zoog hij alles uit zijn duim, of kreeg hij alles rechtstreeks geopenbaard van God? Of was wat hij schreef, gebaseerd op mythen en mondelinge overleveringen van zijn volk?
Moderne wetenschappers hebben vaak geprobeerd aan te tonen dat dit laatste het geval was. De Thora zou bovendien pas in een tijd ver na Mozes op schrift gesteld zijn, waardoor Mozes niet zelf de schrijver kan zijn. Het is een veelgehoorde gedachte dat de Thora een samenraapsel is van mondelinge overleveringen en mythen die pas op zijn vroegst rond 1000 voor Christus op schrift zijn gesteld.
Wereldbeeld voor de zondvloed.
Het Bijbelboek Genesis verschilt in feite niets van de mythen van andere volken. Genesis is geschreven vanuit het wereldbeeld dat de volken in het Midden-Oosten destijds hadden.
De wereldwijde zondvloed en de gebeurtenissen van voor deze vloed worden vermeld in de mythen van allerlei volken op aarde. Een logische vraag is dan: Is Genesis niet gewoon één van de vele mythen? Waarom zou het Bijbelse verhaal de authentieke geschiedenis zijn, en de rest van de verhalen op aarde niet?
Laten we meteen maar met de deur in huis vallen: er is een groot verschil tussen Genesis en de volksmythen. Toegegeven: de mythen van de volken beschrijven op het eerste gezicht hetzelfde als Genesis (namelijk de schepping, de vloed en de torenbouw bij Babel). Toch zijn er goede redenen om aan te nemen dat Genesis niet zomaar één van die mythen is. In zekere zin zouden we de Bijbelse weergave `het origineel' kunnen noemen, hoewel dit zou kunnen suggereren dat alle volken op aarde een afgeleide kennen van het Hebreeuwse verhaal, en dat is technisch gezien niet het geval. Het gaat erom dat alle vloedverhalen terug te voeren zijn op één werkelijke gebeurtenis, waarvan de tekst in de Thora de oudste, meest betrouwbare en best bewaarde weergave is. De vraag is: Wat maakt de Thora dan zo uniek, en waarin onderscheidt het Bijbelse verhaal zich van de rest?
We zullen dit gaan bekijken aan de hand van de volgende stelling:
Het Bijbelse verhaal bevat de oorspronkelijke ooggetuigenverslagen.
De Thora staat op naam van de profeet Mozes. Veel Joden en christenen geloven dan ook dat Mozes de auteur van de Thora was. Toch werpt die stelling terechte vragen op. De eerste hoofdstukken van de Thora beschrijven gebeurtenissen die voor en vlak na de vloed plaatsvonden, uit een tijd ver voordat Mozes leefde. Mozes is er zelf niet bij geweest, dus hoe kon hij deze geschiedenissen kennen? Zoog hij alles uit zijn duim, of kreeg hij alles rechtstreeks geopenbaard van God? Of was wat hij schreef, gebaseerd op mythen en mondelinge overleveringen van zijn volk?
Moderne wetenschappers hebben vaak geprobeerd aan te tonen dat dit laatste het geval was. De Thora zou bovendien pas in een tijd ver na Mozes op schrift gesteld zijn, waardoor Mozes niet zelf de schrijver kan zijn. Het is een veelgehoorde gedachte dat de Thora een samenraapsel is van mondelinge overleveringen en mythen die pas op zijn vroegst rond 1000 voor Christus op schrift zijn gesteld.
In de bibliotheek van de Universiteit van Bologna is bij toeval de oudste Thora-rol ter wereld gevonden. De Thora zijn de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse bijbel. Niet dat de rol verloren was geraakt. Hij was in 1889 door een bibliothecaris verkeerd gedateerd als 17e eeuws.
(afb. www.lemondedesreligions.fr)
Een theorie die tegenwoordig nog veel aanhangers heeft, is de zogenaamde documentaire hypothese, die zegt dat de Thora een samenvoeging is van meerdere onafhankelijke bronnen die in een periode van vele eeuwen (ongeveer van 950 tot 400 v. Chr.) samengevoegd zijn tot één geschrift. De belangrijkste achterliggende gedachte van deze theorieën was dat men in de tijd van Mozes, rond 1500 voor Christus, de schrijfkunst nog niet zou bezitten. Deze aanname was gebaseerd op de in de negentiende eeuw sterk opkomende evolutionistische filosofie, die zegt dat de mens langzaam is ontwikkeld vanuit een aapachtig wezen. De mens zou daarom langzaam intelligenter zijn geworden in een periode van vele honderdduizenden jaren tot op vandaag. En aangezien wetenschappers indertijd geloofden dat de schrijfkunst in Mozes' tijd nog niet `ontwikkeld' was, kon hij dus ook niet de auteur van de Thora zijn.
Deze stelling moest men later echter bijstellen. Een team van archeologen ontdekte in 1975 in Tell Mardich (Syrië) maar liefst 15.000 kleitabletten, afkomstig uit het oude koninkrijk Ebla uit de tijd voor Abraham (namelijk 2400-2500 v. Chr.).' De oude bewoners van dit gebied beheersten de schrijfkunst dus zeker wel, en hoe! De wetenschappelijke stelling is tegenwoordig dat de schrijfkunst reeds in 3200 voor Christus beheerst werd door de oude bewoners van het Babylonische gebied - de plaats waar volgens de Bijbel de eerste beschaving na de vloed is ontstaan. Het is duidelijk dat de gedachte dat de schrijfkunst zich pas veel later ontwikkeld zou hebben, voortkwam uit een vooronderstelling, en niet uit feiten. De uitvinding van het schrift verschuift namelijk steeds verder terug in de tijd.
Vanuit de Bijbelse visie is het aannemelijk dat de eerste generaties mensen na de schepping al konden schrijven, mede omdat zij zeer oud werden en daardoor veel langer de tijd hadden zich te ontwikkelen in allerlei technieken. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de schrijfkunst ook beheerst werd door de allereerste geslachten na de vloed. Uit de antediluviale tijd - de tijd voor de vloed - vinden we echter in de aardlagen niets meer terug, omdat het door het water vernietigd is.
(afb. www.lemondedesreligions.fr)
Een theorie die tegenwoordig nog veel aanhangers heeft, is de zogenaamde documentaire hypothese, die zegt dat de Thora een samenvoeging is van meerdere onafhankelijke bronnen die in een periode van vele eeuwen (ongeveer van 950 tot 400 v. Chr.) samengevoegd zijn tot één geschrift. De belangrijkste achterliggende gedachte van deze theorieën was dat men in de tijd van Mozes, rond 1500 voor Christus, de schrijfkunst nog niet zou bezitten. Deze aanname was gebaseerd op de in de negentiende eeuw sterk opkomende evolutionistische filosofie, die zegt dat de mens langzaam is ontwikkeld vanuit een aapachtig wezen. De mens zou daarom langzaam intelligenter zijn geworden in een periode van vele honderdduizenden jaren tot op vandaag. En aangezien wetenschappers indertijd geloofden dat de schrijfkunst in Mozes' tijd nog niet `ontwikkeld' was, kon hij dus ook niet de auteur van de Thora zijn.
Deze stelling moest men later echter bijstellen. Een team van archeologen ontdekte in 1975 in Tell Mardich (Syrië) maar liefst 15.000 kleitabletten, afkomstig uit het oude koninkrijk Ebla uit de tijd voor Abraham (namelijk 2400-2500 v. Chr.).' De oude bewoners van dit gebied beheersten de schrijfkunst dus zeker wel, en hoe! De wetenschappelijke stelling is tegenwoordig dat de schrijfkunst reeds in 3200 voor Christus beheerst werd door de oude bewoners van het Babylonische gebied - de plaats waar volgens de Bijbel de eerste beschaving na de vloed is ontstaan. Het is duidelijk dat de gedachte dat de schrijfkunst zich pas veel later ontwikkeld zou hebben, voortkwam uit een vooronderstelling, en niet uit feiten. De uitvinding van het schrift verschuift namelijk steeds verder terug in de tijd.
Vanuit de Bijbelse visie is het aannemelijk dat de eerste generaties mensen na de schepping al konden schrijven, mede omdat zij zeer oud werden en daardoor veel langer de tijd hadden zich te ontwikkelen in allerlei technieken. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de schrijfkunst ook beheerst werd door de allereerste geslachten na de vloed. Uit de antediluviale tijd - de tijd voor de vloed - vinden we echter in de aardlagen niets meer terug, omdat het door het water vernietigd is.
De Joden kregen dus een wet maar als een rondtrekkend nomadenvolk was een zuil met daarop de wettekst niet praktisch. Ze konden moeilijk dergelijke zuilen meesleuren en daarom wordt verteld dat de wetten op stenen tafelen werden neergeschreven. Deze stenen tafelen werden dan meegedragen in de ark van het verbond. Hoe die stenen tafelen eruit zagen weet niemand. Als het invoeren van de wet gebeurde zoals beschreven in de mythologische verhalen aan de Horebberg in de Sinaïwoestijn kunnen dat inderdaad stenen platen geweest zijn. Het spijkerschrift op kleiplaten was al heel gebruikelijk in streken waar klei voorhanden was zoals in Mesopotamië.
(afb. ://museummilanbusink.wordpress.com)
Mozes voegde de eeuwenoude kleitabletten samen.
Maar als we ervan uitgaan dat de Thora wel door Mozes is samengesteld rond 1500 voor Christus, dan blijft de vraag hoe hij aan de gedetailleerde geschiedenis kwam uit een tijd lang voor zijn geboorte. Daarvoor is de laatste tijd een geheel nieuwe visie op Genesis naar voren bracht. Mozes is niet zozeer de auteur van Genesis, maar de redacteur, die zeer oude bronnen bij elkaar bracht. Hij heeft de reeds bestaande geschiedenis verwerkt in de Thora. Mozes heeft daarbij kleitabletten gebruikt die uit een tijd stammen van voor en vlak na de vloed. Met andere woorden: de geschiedenis van de periode voor, tijdens en na de vloed die is opgenomen in de Thora, is vele malen ouder dan de Thora zelf, m.a.w. Mozes stelde de Tora samen rond 1500 voor Christus, maar de vloedgeschiedenis en de andere oude delen van Genesis zijn hierbij veel ouder.
In Irak zijn archeologische plekken zoals Ur en Kish onderzocht. Daar zijn kleitabletten verzameld en maakte men zich vertrouwd met het Mesopotamische schrift. Men ontdekte bij het onderzoek opmerkelijke overeenkomsten tussen de Mesopotamische kleitabletten en de opbouw van Genesis. De oude Mesopotamische kleitabletten eindigden doorgaans met een afsluitende zin waarin de auteur vermeld werd, vergelijkbaar met een titel in moderne boeken. Er is zeer goed bewijsmateriaal om aan te nemen dat de boeken van Genesis door Mozes zijn samengebracht vanuit geschreven overleveringen op kleitabletten. Door Genesis heen wordt gebruikgemaakt van een literaire vorm, colofonstijl genaamd. Het geeft het punt aan waarop een bepaalde tablet eindigt en een andere begint.
Genesis bevat op maar liefst elf plaatsen een zelfde soort afsluitende formule, die het einde van een kleitablet indiceert. Deze zin wordt doorgaans in onze Nederlandse vertaling vertaald met `Dit zijn de generaties van' (NBG, NBV) of `Dit zijn de afstammelingen van' (HSV). Het Hebreeuwse woord dat men vertaald heeft met `generatie', `toledoth', zou echter beter vertaald kunnen worden met `historische oorsprong'. De naamsverwarring is mede ontstaan doordat er op een aantal plaatsen in Genesis een geslachtsregister volgde na de zin. Daardoor hebben Bijbelonderzoekers de toledothzin vaak opgevat als een inleidende zin op deze registers, terwijl het in werkelijkheid een afsluitende zin was van een kleitablet. De beste vertaling van de zin zou zijn: `Dit was de geschiedenis van'. In feite vormen de toledothzinnen de afsluitende zinnen van ieder tablet, met daarin de naam van de auteur.
We vinden de toledothzinnen op de volgende plaatsen in Genesis:
2:4 Dit was de geschiedenis (toledoth) van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden.
5:1 Dit was het boek met de geschiedenis (toledoth) van Adam.
6:9 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Noach.
10:1 Dit was de geschiedenis (toledoth) van de zonen van Noach.
11:10 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Sem.
11:27 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Terach.
25:12 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Ismaël.
25:19 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Isaak.
36:1 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Esau.
37:2 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Jacob.
Door de jaren heen hebben veel moderne geleerden de Bijbel aangevallen door te wijzen op de vele verschillende schrijfstijlen van het boek Genesis, die duidden op meerdere auteurs. Deze verschillende schrijfstijlen zijn echter volkomen begrijpelijk wanneer we inzien dat Genesis een verzameling kleitabletten uit oude tijden is. Genesis is niet door Mozes `geschreven' en is ook niet ontstaan vanuit directe openbaring van God aan Mozes. Het is pure historie, opgetekend door betrouwbare ooggetuigen, en samengevoegd door de redacteur Mozes.
De lijn van vader op oudste zoon.
Om te kunnen begrijpen hoe de eeuwenoude kleitabletten over de schepping en de vloed bij Mozes zijn terechtgekomen, moeten we iets gaan begrijpen van de `vader-oudste zoonlijn' die in de oudheid erg belangrijk was.
In de Bijbel zien we dat de belangrijkste informatie werd doorgegeven van vader op oudste zoon. Die oudste zoon kreeg het eerstgeboorterecht. Wanneer de oudste zoon stierf, of om andere redenen de zegen van de oudste zoon niet kon ontvangen, kreeg de volgende zoon deze. Zo had Seth het recht van de oudste zoon gekregen, omdat Abel door Kaïn gedood was en Kaïn vluchtte. Via de vader-oudste zoonlijn bleef de geslachtslijn intact en bleef kennis bestaan die, zoals we zullen zien, schriftelijk werd overgeleverd op kleitabletten.
Adam zegende zijn zoon Seth en gaf belangrijke overleveringen en op kleitabletten geschreven geschiedenis aan hem door. Set deed hetzelfde bij zijn zoon Enos, en Enos gaf het door aan Kenan, Kenan gaf het door aan Mahalalel, Mahalalel gat het door aan Jered, Jered gaf het door aan Henoch, Henoch gaf het door aan Methuselem en Methusalem aan Lamech. Uiteindelijk kwamen de kleitabletten aan bij Lamechs zoon Noach, die ze meenam in de ark. Noach gaf ze vervolgens weer aan zijn eigen oudste zoon, Sem. De geslachtslijn van vader op oudste zoon bleef intact van Adam tot Sem. In de generaties na Sem zien we steeds vaker dat een andere zoon dan de oudste de (geestelijke) zegen en overleveringen ontving.
(afb. ://museummilanbusink.wordpress.com)
Mozes voegde de eeuwenoude kleitabletten samen.
Maar als we ervan uitgaan dat de Thora wel door Mozes is samengesteld rond 1500 voor Christus, dan blijft de vraag hoe hij aan de gedetailleerde geschiedenis kwam uit een tijd lang voor zijn geboorte. Daarvoor is de laatste tijd een geheel nieuwe visie op Genesis naar voren bracht. Mozes is niet zozeer de auteur van Genesis, maar de redacteur, die zeer oude bronnen bij elkaar bracht. Hij heeft de reeds bestaande geschiedenis verwerkt in de Thora. Mozes heeft daarbij kleitabletten gebruikt die uit een tijd stammen van voor en vlak na de vloed. Met andere woorden: de geschiedenis van de periode voor, tijdens en na de vloed die is opgenomen in de Thora, is vele malen ouder dan de Thora zelf, m.a.w. Mozes stelde de Tora samen rond 1500 voor Christus, maar de vloedgeschiedenis en de andere oude delen van Genesis zijn hierbij veel ouder.
In Irak zijn archeologische plekken zoals Ur en Kish onderzocht. Daar zijn kleitabletten verzameld en maakte men zich vertrouwd met het Mesopotamische schrift. Men ontdekte bij het onderzoek opmerkelijke overeenkomsten tussen de Mesopotamische kleitabletten en de opbouw van Genesis. De oude Mesopotamische kleitabletten eindigden doorgaans met een afsluitende zin waarin de auteur vermeld werd, vergelijkbaar met een titel in moderne boeken. Er is zeer goed bewijsmateriaal om aan te nemen dat de boeken van Genesis door Mozes zijn samengebracht vanuit geschreven overleveringen op kleitabletten. Door Genesis heen wordt gebruikgemaakt van een literaire vorm, colofonstijl genaamd. Het geeft het punt aan waarop een bepaalde tablet eindigt en een andere begint.
Genesis bevat op maar liefst elf plaatsen een zelfde soort afsluitende formule, die het einde van een kleitablet indiceert. Deze zin wordt doorgaans in onze Nederlandse vertaling vertaald met `Dit zijn de generaties van' (NBG, NBV) of `Dit zijn de afstammelingen van' (HSV). Het Hebreeuwse woord dat men vertaald heeft met `generatie', `toledoth', zou echter beter vertaald kunnen worden met `historische oorsprong'. De naamsverwarring is mede ontstaan doordat er op een aantal plaatsen in Genesis een geslachtsregister volgde na de zin. Daardoor hebben Bijbelonderzoekers de toledothzin vaak opgevat als een inleidende zin op deze registers, terwijl het in werkelijkheid een afsluitende zin was van een kleitablet. De beste vertaling van de zin zou zijn: `Dit was de geschiedenis van'. In feite vormen de toledothzinnen de afsluitende zinnen van ieder tablet, met daarin de naam van de auteur.
We vinden de toledothzinnen op de volgende plaatsen in Genesis:
2:4 Dit was de geschiedenis (toledoth) van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden.
5:1 Dit was het boek met de geschiedenis (toledoth) van Adam.
6:9 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Noach.
10:1 Dit was de geschiedenis (toledoth) van de zonen van Noach.
11:10 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Sem.
11:27 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Terach.
25:12 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Ismaël.
25:19 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Isaak.
36:1 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Esau.
37:2 Dit was de geschiedenis (toledoth) van Jacob.
Door de jaren heen hebben veel moderne geleerden de Bijbel aangevallen door te wijzen op de vele verschillende schrijfstijlen van het boek Genesis, die duidden op meerdere auteurs. Deze verschillende schrijfstijlen zijn echter volkomen begrijpelijk wanneer we inzien dat Genesis een verzameling kleitabletten uit oude tijden is. Genesis is niet door Mozes `geschreven' en is ook niet ontstaan vanuit directe openbaring van God aan Mozes. Het is pure historie, opgetekend door betrouwbare ooggetuigen, en samengevoegd door de redacteur Mozes.
De lijn van vader op oudste zoon.
Om te kunnen begrijpen hoe de eeuwenoude kleitabletten over de schepping en de vloed bij Mozes zijn terechtgekomen, moeten we iets gaan begrijpen van de `vader-oudste zoonlijn' die in de oudheid erg belangrijk was.
In de Bijbel zien we dat de belangrijkste informatie werd doorgegeven van vader op oudste zoon. Die oudste zoon kreeg het eerstgeboorterecht. Wanneer de oudste zoon stierf, of om andere redenen de zegen van de oudste zoon niet kon ontvangen, kreeg de volgende zoon deze. Zo had Seth het recht van de oudste zoon gekregen, omdat Abel door Kaïn gedood was en Kaïn vluchtte. Via de vader-oudste zoonlijn bleef de geslachtslijn intact en bleef kennis bestaan die, zoals we zullen zien, schriftelijk werd overgeleverd op kleitabletten.
Adam zegende zijn zoon Seth en gaf belangrijke overleveringen en op kleitabletten geschreven geschiedenis aan hem door. Set deed hetzelfde bij zijn zoon Enos, en Enos gaf het door aan Kenan, Kenan gaf het door aan Mahalalel, Mahalalel gat het door aan Jered, Jered gaf het door aan Henoch, Henoch gaf het door aan Methuselem en Methusalem aan Lamech. Uiteindelijk kwamen de kleitabletten aan bij Lamechs zoon Noach, die ze meenam in de ark. Noach gaf ze vervolgens weer aan zijn eigen oudste zoon, Sem. De geslachtslijn van vader op oudste zoon bleef intact van Adam tot Sem. In de generaties na Sem zien we steeds vaker dat een andere zoon dan de oudste de (geestelijke) zegen en overleveringen ontving.
Noach nam de kleitabletten waarop de geslachtsregister waren opgetekend, mee in de ark en gaf deze ‘toledoths’ door aan zijn oudste zoon Sem. Op die manier kwam deze kennis bij Abraham, Isaac en Jacob terecht. Mozes maakte vervolgens van alle tabletten één geheel en zo kwam de kennis in de Pentateuch, de eerste vijf boeken van de Bijbel.
(afb.: www.de-ark.online)
Via Sem kwamen de overleveringen uiteindelijk terecht bij Abraham, Isaak en Jacob, van wie de nakomelingen de Israëlieten zijn. Mozes heeft vervolgens de kleitabletten van zijn volk samengevoegd en in de Thora verwerkt. Het is dan ook geen willekeur dat God Israël uitkoos als het volk om zich door te openbaren; het is de geslachtslijn vanuit Adam die doorgetrokken werd van vader op zoon. Het is ook deze geslachtslijn die we de Messiaanse geslachtslijn noemen, omdat Christus uit deze lijn is voortgekomen.
Door de hoge leeftijden van de aartsvaders was het goed mogelijk om de geschiedenissen zeer betrouwbaar en accuraat over te leveren. De kans op mythologisering was immers klein, aangezien de ooggetuigen van de beschreven gebeurtenissen vele generaties in leven bleven. Als we de Bijbelse geslachtsregisters bestuderen, dan zien we dat Adam nog in leven was ten tijde van Methuselem en Lamech (de vader van Noach). Adam stierf toen Lamech zesenvijftig was.' Sem heeft op zijn beurt Methuselem en Lamech gekend (zij stierven kort voor de vloed). Sem heeft dus gesproken met mensen die Adam nog hadden meegemaakt.
Noach heeft accurate schriftelijke overleveringen over de hof van Eden en de zondeval op kleitabletten in zijn bezit hebben gehad. Het is logisch dat Noach, voor de aarde vernietigd zou worden, al deze waardevolle `schatten' aan informatie aan boord nam van de ark. Noachs zoon Sem heeft deze informatie weer doorgegeven aan zijn nageslacht. Sem stierf pas toen zijn verre nakomeling Abraham al 150 jaar oud was, wat betekent dat ook Abraham persoonlijk met Sem over de vloed heeft kunnen spreken. De oergeschiedenis werd steeds doorgegeven van vader op zoon en telkens werden er nieuwe geslachtsregisters en geschiedenissen aan toegevoegd.
Abrahams kleinzoon, Jacob (die van God de nieuwe naam Israël kreeg), ging aan het eind van zijn leven in Egypte wonen, waar zijn zoon Jozef als onderkoning regeerde. Vanaf dat moment leefden Jacobs zonen en hun vrouwen in Egypte, en zij groeiden in enkele eeuwen uit tot een groot volk. Dit volk werd vanzelfsprekend `volk van Israël' (Jacob) genoemd. Het was enkele honderden jaren later dat Mozes, een Israëliet van geboorte, aan het Egyptische hof opgroeide en later het volk bevrijdde uit de Egyptische slavernij. Hij verwerkte de oeroude kleitabletten -- die zeer nauwkeurig waren doorgegeven van vader op zoon - in de Thora, en voegde hier de geschiedenis van de Exodus en de openbaringen die hij van God kreeg aan toe.
De onthulling van de oorspronkelijke kleitabletten.
Het was een geweldige ontdekking door de wetenschap om de sleutel te begrijpen hoe Genesis oorspronkelijk opgebouwd was en wie de auteurs van de afzonderlijke kleitabletten waren. De toledothzinnen markeren namelijk iedere keer het einde van een kleitablet en vermelden in de meeste gevallen zelfs de auteur. Vrij vertaald zegt iedere toledoth: `Dit was het kleitablet van [auteur].'
Wanneer we Genesis opdelen aan de hand van de toledothzinnen, wordt zichtbaar uit welke tabletten het ooit is samengesteld.
De toledothzinnen zijn slechts te vinden tot Genesis 37. Vanaf Jozefs geschiedenis zien we de zinsformule nergens meer terug. Dit is eenvoudig te verklaren: Jozef of zijn zonen zullen deze geschiedenis hebben opgetekend, en in Egypte maakte men geen gebruik van kleitabletten, maar van papyrus. Papyri hoefden niet via een afsluitende formule bij elkaar gehouden te worden, aangezien een hele geschiedenis in één rol bewaard kon worden.
De auteurs van de verschillende tabletten zijn dan ook daadwerkelijk de ooggetuigen geweest van wat zij beschreven. Nergens noemt Genesis een auteur in een afsluitende toledothzin die dat wat hij beschrijft niet kan hebben meegemaakt. Een goed voorbeeld is Sem, die het geslachtsregister van zijn nakomelingen weergeeft. Het geslachtsregister stopt bij de vijfde generatie na hemzelf, en dat is dan ook precies de laatste generatie die hij tijdens zijn leven kende.
(afb.: www.de-ark.online)
Via Sem kwamen de overleveringen uiteindelijk terecht bij Abraham, Isaak en Jacob, van wie de nakomelingen de Israëlieten zijn. Mozes heeft vervolgens de kleitabletten van zijn volk samengevoegd en in de Thora verwerkt. Het is dan ook geen willekeur dat God Israël uitkoos als het volk om zich door te openbaren; het is de geslachtslijn vanuit Adam die doorgetrokken werd van vader op zoon. Het is ook deze geslachtslijn die we de Messiaanse geslachtslijn noemen, omdat Christus uit deze lijn is voortgekomen.
Door de hoge leeftijden van de aartsvaders was het goed mogelijk om de geschiedenissen zeer betrouwbaar en accuraat over te leveren. De kans op mythologisering was immers klein, aangezien de ooggetuigen van de beschreven gebeurtenissen vele generaties in leven bleven. Als we de Bijbelse geslachtsregisters bestuderen, dan zien we dat Adam nog in leven was ten tijde van Methuselem en Lamech (de vader van Noach). Adam stierf toen Lamech zesenvijftig was.' Sem heeft op zijn beurt Methuselem en Lamech gekend (zij stierven kort voor de vloed). Sem heeft dus gesproken met mensen die Adam nog hadden meegemaakt.
Noach heeft accurate schriftelijke overleveringen over de hof van Eden en de zondeval op kleitabletten in zijn bezit hebben gehad. Het is logisch dat Noach, voor de aarde vernietigd zou worden, al deze waardevolle `schatten' aan informatie aan boord nam van de ark. Noachs zoon Sem heeft deze informatie weer doorgegeven aan zijn nageslacht. Sem stierf pas toen zijn verre nakomeling Abraham al 150 jaar oud was, wat betekent dat ook Abraham persoonlijk met Sem over de vloed heeft kunnen spreken. De oergeschiedenis werd steeds doorgegeven van vader op zoon en telkens werden er nieuwe geslachtsregisters en geschiedenissen aan toegevoegd.
Abrahams kleinzoon, Jacob (die van God de nieuwe naam Israël kreeg), ging aan het eind van zijn leven in Egypte wonen, waar zijn zoon Jozef als onderkoning regeerde. Vanaf dat moment leefden Jacobs zonen en hun vrouwen in Egypte, en zij groeiden in enkele eeuwen uit tot een groot volk. Dit volk werd vanzelfsprekend `volk van Israël' (Jacob) genoemd. Het was enkele honderden jaren later dat Mozes, een Israëliet van geboorte, aan het Egyptische hof opgroeide en later het volk bevrijdde uit de Egyptische slavernij. Hij verwerkte de oeroude kleitabletten -- die zeer nauwkeurig waren doorgegeven van vader op zoon - in de Thora, en voegde hier de geschiedenis van de Exodus en de openbaringen die hij van God kreeg aan toe.
De onthulling van de oorspronkelijke kleitabletten.
Het was een geweldige ontdekking door de wetenschap om de sleutel te begrijpen hoe Genesis oorspronkelijk opgebouwd was en wie de auteurs van de afzonderlijke kleitabletten waren. De toledothzinnen markeren namelijk iedere keer het einde van een kleitablet en vermelden in de meeste gevallen zelfs de auteur. Vrij vertaald zegt iedere toledoth: `Dit was het kleitablet van [auteur].'
Wanneer we Genesis opdelen aan de hand van de toledothzinnen, wordt zichtbaar uit welke tabletten het ooit is samengesteld.
De toledothzinnen zijn slechts te vinden tot Genesis 37. Vanaf Jozefs geschiedenis zien we de zinsformule nergens meer terug. Dit is eenvoudig te verklaren: Jozef of zijn zonen zullen deze geschiedenis hebben opgetekend, en in Egypte maakte men geen gebruik van kleitabletten, maar van papyrus. Papyri hoefden niet via een afsluitende formule bij elkaar gehouden te worden, aangezien een hele geschiedenis in één rol bewaard kon worden.
De auteurs van de verschillende tabletten zijn dan ook daadwerkelijk de ooggetuigen geweest van wat zij beschreven. Nergens noemt Genesis een auteur in een afsluitende toledothzin die dat wat hij beschrijft niet kan hebben meegemaakt. Een goed voorbeeld is Sem, die het geslachtsregister van zijn nakomelingen weergeeft. Het geslachtsregister stopt bij de vijfde generatie na hemzelf, en dat is dan ook precies de laatste generatie die hij tijdens zijn leven kende.
De auteurs van de verschillende tabletten zijn dan ook daadwerkelijk de ooggetuigen geweest van wat zij beschreven. Nergens noemt Genesis een auteur in een afsluitende toledothzin die dat wat hij beschrijft niet kan hebben meegemaakt.
(afb.: heritageofevidence.org/pages/artefact)
De ontdekking van de toledothstructuur lost tevens een aantal problemen op. Allereerst was er het probleem van de twee scheppingsverhalen: zowel in Genesis 1 als in Genesis 2 wordt de schepping beschreven. Het zgn. `tweede scheppingsverhaal' lijkt echter af te wijken. In het eerste scheppingsverhaal wordt de schepping stap voor stap beschreven, eindigend bij de schepping van de mens als man en vrouw. Het tweede verhaal beschrijft hoe God de mens schiep en vervolgens de hof van Eden voor hem maakte. Hij liet bomen en planten groeien in de hof, en schiep uiteindelijk de vrouw, zodat de mens niet alleen hoefde te zijn. Critici beweren vaak dat het tweede scheppingsverhaal in strijd is met de eerste: het beschrijft immers de schepping van planten en bomen na de schepping van de mens. Echter deze twee geschiedenissen zijn eenvoudig te verklaren.
De scheppingsgeschiedenis in Genesis 1 eindigt met de volgende toledoth: `Dit was de geschiedenis (toledoth) van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden.' Er wordt geen auteur genoemd. De tweede scheppingsgeschiedenis bevat echter wel een auteursnaam: `Dit was het boek met de geschiedenis (toledoth) van Adam.' Het lijkt erop dat Genesis 1 de schepping beschrijft vanuit de ogen van God - een moment in de historie waar geen menselijke ooggetuigen bij waren. Daarom is dit eerste verhaal ook volkomen ordelijk en universeel begrijpelijk: het kent geen verwijzingen naar zaken of namen van latere data, het verwijst niet naar een volk, tijd of cultuur, het noemt geen specifieke mensen of gebiedsaanduidingen en het is zeer simpel - het noemt de zon en maan zelfs `het kleine en grote licht'.
De scheppingsgeschiedenis vanaf Genesis 2 is echter Adams eigen ooggetuigenverslag vanuit zijn beleving. Hij was er niet bij toen God het universum schiep en de planten en dieren op aarde plaatste. Hij beschrijft alles wat hij zag vanaf het moment dat hij zijn ogen opende.
(afb.: heritageofevidence.org/pages/artefact)
De ontdekking van de toledothstructuur lost tevens een aantal problemen op. Allereerst was er het probleem van de twee scheppingsverhalen: zowel in Genesis 1 als in Genesis 2 wordt de schepping beschreven. Het zgn. `tweede scheppingsverhaal' lijkt echter af te wijken. In het eerste scheppingsverhaal wordt de schepping stap voor stap beschreven, eindigend bij de schepping van de mens als man en vrouw. Het tweede verhaal beschrijft hoe God de mens schiep en vervolgens de hof van Eden voor hem maakte. Hij liet bomen en planten groeien in de hof, en schiep uiteindelijk de vrouw, zodat de mens niet alleen hoefde te zijn. Critici beweren vaak dat het tweede scheppingsverhaal in strijd is met de eerste: het beschrijft immers de schepping van planten en bomen na de schepping van de mens. Echter deze twee geschiedenissen zijn eenvoudig te verklaren.
De scheppingsgeschiedenis in Genesis 1 eindigt met de volgende toledoth: `Dit was de geschiedenis (toledoth) van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden.' Er wordt geen auteur genoemd. De tweede scheppingsgeschiedenis bevat echter wel een auteursnaam: `Dit was het boek met de geschiedenis (toledoth) van Adam.' Het lijkt erop dat Genesis 1 de schepping beschrijft vanuit de ogen van God - een moment in de historie waar geen menselijke ooggetuigen bij waren. Daarom is dit eerste verhaal ook volkomen ordelijk en universeel begrijpelijk: het kent geen verwijzingen naar zaken of namen van latere data, het verwijst niet naar een volk, tijd of cultuur, het noemt geen specifieke mensen of gebiedsaanduidingen en het is zeer simpel - het noemt de zon en maan zelfs `het kleine en grote licht'.
De scheppingsgeschiedenis vanaf Genesis 2 is echter Adams eigen ooggetuigenverslag vanuit zijn beleving. Hij was er niet bij toen God het universum schiep en de planten en dieren op aarde plaatste. Hij beschrijft alles wat hij zag vanaf het moment dat hij zijn ogen opende.
De scheppingsgeschiedenis vanaf Genesis 2 is echter Adams eigen ooggetuigenverslag vanuit zijn beleving. Hij was er niet bij toen God het universum schiep en de planten en dieren op aarde plaatste. Hij beschrijft slechts alles wat hij zag vanaf het moment dat hij zijn ogen opende.
(afb.: christipedia.nl)
Logischerwijs is het vanuit Adams beleving zo dat hij er zelf als eerste was. Hij beschrijft vervolgens hoe God hem in de tuin plaatste en er bomen en struiken deed opschieten - dat deze al voor Adam geschapen waren doet daar dus niets aan af. Ook wat betreft schrijfstijl en uitleg wijkt Adams verhaal sterk af van Genesis 1: Adam noemt zelfs de namen van de rivieren en gebieden en vertelt erbij waar goed goud gevonden kan worden (Genesis 2:12).
Een andere theorie, die ook werd opgelost, heeft te maken met de vloedgeschiedenis. Bijbelcritici hebben door analyse van de tekst van de vloedgeschiedenis in de Thora zgn.ontdekt dat die meerdere auteurs moet hebben gehad. Sommigen identificeerden zelfs drie oorspronkelijke bronnen in de Bijbelse beschrijving van de vloed. Hij kwam tot deze conclusie, omdat verschillende zinsneden in de tekst drie keer herhaald worden, zoals bijvoorbeeld de volgende verzen in Genesis 7 (NBV):
Vers 18: Het water op aarde nam steeds maar toe, hoger en hoger steeg het, en de ark dreef op het water.
Vers 19: Het water bleef voortdurend toenemen, zelfs de hoogste bergen kwamen onder te staan.
Vers 20: Tot vijftien el daarboven reikte het water, de bergen stonden helemaal onder.
Het gegeven dat het water toenam, wordt tot drie keer herhaald. Net zo'n herhaling zien we in de verzen daarna, over het uitsterven van het leven op aarde:
Vers 21: Alles wat op aarde leefde kwam om, alles wat er rondwemelde: vogels, vee, wilde dieren, en ook alle mensen.
Vers 22: Alles wat op het land leefde en ademde vond de dood.
Vers 23: Alles wat op aarde bestond werd weggevaagd: de mensen, het vee, de kruipende dieren en de vogels, ze werden van de aarde weggevaagd.
De vloedgeschiedenis zoals hij in onze Bijbel staat, leek een samenvoeging te zijn van drie afzonderlijke bronnen. Dit maakte Mozes als auteur ongeloofwaardig en zorgde voor grote aanvallen op de authenciteit van Genesis. Door de ontdekking omtrent de toledothstructuur is het probleem volkomen opgelost. De vloedgeschiedenis eindigt met de woorden: `Dit was de geschiedenis (toledoth) van de zonen van Noach; Sem, Cham en Jafet.' Blijkbaar bezat Mozes drie verschillende ooggetuigenverslagen van alle drie de zonen van Noach, en smolt hij ze samen tot één verhaal zonder iets van de inhoud te willen inleveren. Het resultaat was een kleitablet met een aantal repeterende passages, met als auteurs Sem, Cham en Jafet.
Verwijzingen naar de kleitabletten van voor de vloed.
De theorie over tolodothoplossing staat niet op zichzelf. Dat de eerste geslachten vanaf Adam alles op schrift stelden en doorgaven aan hun zonen, zien we veelvuldig bevestigd in oude Hebreeuwse buítenbijbelse lectuur. We vinden bijvoorbeeld een interessante verwijzing in het Boek der Rechtvaardigen - een geschrift dat duizenden jaren oud is en waar in de Bijbel naar wordt verwezen: `En in die dagen schreef Kenan op stenen tabletten wat er zou gaan gebeuren in de toekomst, en hij voegde het toe aan de schatten. Kenan schreef zijn overleveringen op en voegde die toe aan de `schatten'; de uiterst goed geconserveerde bibliotheek met de geschiedenis van zijn voorouders, die later door Noach meegenomen werd in de ark.
Het oude Hebreeuwse Boek der Jubileeën, door sommigen geplaatst in de tijd van Mozes, is een geschrift dat gedetailleerde aanvullende geschiedenissen weergeeft naast Genesis. Het werd ook wel `de kleine Genesis' genoemd. Dit boek vermeldt: `En Noach schreef alles op tabletten (... ) en hij gaf alles wat hij had geschreven aan Sem, zijn oudste zoon’. Het oude, apocriefe Hebreeuwse boek ‘Het Leven van Adam en Eva’ onthult iets soortgelijks. In dit boek draagt Eva haar kinderen op om tabletten van steen of klei te maken en daarop alles over het leven van Adam en haar op te tekenen, zodat de geschiedenis bewaard zou blijven. Het geschrift zegt: `Toen maakte Seth tabletten van steen en klei, en schreef daarin het leven van zijn vader Adam en zijn moeder Eva, wat hij had gehoord van hen en wat zijn ogen hadden gezien, en hij plaatste de tabletten in het midden van het huis van zijn vader, op de plaats waar hij altijd tot God bad.’
(afb.: christipedia.nl)
Logischerwijs is het vanuit Adams beleving zo dat hij er zelf als eerste was. Hij beschrijft vervolgens hoe God hem in de tuin plaatste en er bomen en struiken deed opschieten - dat deze al voor Adam geschapen waren doet daar dus niets aan af. Ook wat betreft schrijfstijl en uitleg wijkt Adams verhaal sterk af van Genesis 1: Adam noemt zelfs de namen van de rivieren en gebieden en vertelt erbij waar goed goud gevonden kan worden (Genesis 2:12).
Een andere theorie, die ook werd opgelost, heeft te maken met de vloedgeschiedenis. Bijbelcritici hebben door analyse van de tekst van de vloedgeschiedenis in de Thora zgn.ontdekt dat die meerdere auteurs moet hebben gehad. Sommigen identificeerden zelfs drie oorspronkelijke bronnen in de Bijbelse beschrijving van de vloed. Hij kwam tot deze conclusie, omdat verschillende zinsneden in de tekst drie keer herhaald worden, zoals bijvoorbeeld de volgende verzen in Genesis 7 (NBV):
Vers 18: Het water op aarde nam steeds maar toe, hoger en hoger steeg het, en de ark dreef op het water.
Vers 19: Het water bleef voortdurend toenemen, zelfs de hoogste bergen kwamen onder te staan.
Vers 20: Tot vijftien el daarboven reikte het water, de bergen stonden helemaal onder.
Het gegeven dat het water toenam, wordt tot drie keer herhaald. Net zo'n herhaling zien we in de verzen daarna, over het uitsterven van het leven op aarde:
Vers 21: Alles wat op aarde leefde kwam om, alles wat er rondwemelde: vogels, vee, wilde dieren, en ook alle mensen.
Vers 22: Alles wat op het land leefde en ademde vond de dood.
Vers 23: Alles wat op aarde bestond werd weggevaagd: de mensen, het vee, de kruipende dieren en de vogels, ze werden van de aarde weggevaagd.
De vloedgeschiedenis zoals hij in onze Bijbel staat, leek een samenvoeging te zijn van drie afzonderlijke bronnen. Dit maakte Mozes als auteur ongeloofwaardig en zorgde voor grote aanvallen op de authenciteit van Genesis. Door de ontdekking omtrent de toledothstructuur is het probleem volkomen opgelost. De vloedgeschiedenis eindigt met de woorden: `Dit was de geschiedenis (toledoth) van de zonen van Noach; Sem, Cham en Jafet.' Blijkbaar bezat Mozes drie verschillende ooggetuigenverslagen van alle drie de zonen van Noach, en smolt hij ze samen tot één verhaal zonder iets van de inhoud te willen inleveren. Het resultaat was een kleitablet met een aantal repeterende passages, met als auteurs Sem, Cham en Jafet.
Verwijzingen naar de kleitabletten van voor de vloed.
De theorie over tolodothoplossing staat niet op zichzelf. Dat de eerste geslachten vanaf Adam alles op schrift stelden en doorgaven aan hun zonen, zien we veelvuldig bevestigd in oude Hebreeuwse buítenbijbelse lectuur. We vinden bijvoorbeeld een interessante verwijzing in het Boek der Rechtvaardigen - een geschrift dat duizenden jaren oud is en waar in de Bijbel naar wordt verwezen: `En in die dagen schreef Kenan op stenen tabletten wat er zou gaan gebeuren in de toekomst, en hij voegde het toe aan de schatten. Kenan schreef zijn overleveringen op en voegde die toe aan de `schatten'; de uiterst goed geconserveerde bibliotheek met de geschiedenis van zijn voorouders, die later door Noach meegenomen werd in de ark.
Het oude Hebreeuwse Boek der Jubileeën, door sommigen geplaatst in de tijd van Mozes, is een geschrift dat gedetailleerde aanvullende geschiedenissen weergeeft naast Genesis. Het werd ook wel `de kleine Genesis' genoemd. Dit boek vermeldt: `En Noach schreef alles op tabletten (... ) en hij gaf alles wat hij had geschreven aan Sem, zijn oudste zoon’. Het oude, apocriefe Hebreeuwse boek ‘Het Leven van Adam en Eva’ onthult iets soortgelijks. In dit boek draagt Eva haar kinderen op om tabletten van steen of klei te maken en daarop alles over het leven van Adam en haar op te tekenen, zodat de geschiedenis bewaard zou blijven. Het geschrift zegt: `Toen maakte Seth tabletten van steen en klei, en schreef daarin het leven van zijn vader Adam en zijn moeder Eva, wat hij had gehoord van hen en wat zijn ogen hadden gezien, en hij plaatste de tabletten in het midden van het huis van zijn vader, op de plaats waar hij altijd tot God bad.’
Ook van Henoch, de zevende generatie na Adam, wordt melding gemaakt dat zijn tabletten voor latere generaties bestemd waren. Al deze overleveringen en tabletten maakten deel uit van de goed bewaakte `schat' die Noach meenam in de ark.
(afb.: www.de-ark.online)
Ook van Henoch, de zevende generatie na Adam, wordt melding gemaakt dat zijn tabletten voor latere generaties bestemd waren. Al deze overleveringen en tabletten maakten deel uit van de goed bewaakte `schat' die Noach meenam in de ark.
Maar ook buiten de joodse cultuur werd er melding gemaakt van tabletten van voor de vloed. De machtige Assyrische koning Assurbanipal, die regeerde van 669-63 voor Christus, stelde een grote bibliotheek samen in zijn paleis in Ninevé met duizenden tabletten. De verzameling bevatte mythen, astronomische kennis, woordenboeken, historische informatie en wetenschappelijke informatie. In één van Assurbanipals eigen tabletten schreef hij : `Ik las de schitterende kleitabletten van Soemer en het Alckadische schrift, dat moeilijk te beheersen is. ik had het genoegen inscripties op steen te lezen uit de tijd voor de vloed.’
De wereldwijde vloed was voor de Assyriërs duidelijk een historische gebeurtenis en werd in die tijd ook als een feitelijk onderdeel van de geschiedenis gezien. Assurbanipal verwijst hier direct naar het bestaan van kleitabletten van voor de vloed. Aangezien de Assyriërs voortkwamen uit Assur, een zoon van Sem, is het goed te verklaren dat zij deze kleitabletten, of directe afgeleiden, in hun bezit hadden.
Ook de Chaldeeuwse overleveringen noemen specifiek dat Noach niet alleen de opdracht kreeg een schip te bouwen, maar ook om alle belangrijke documenten veilig te stellen om zo de antediluviale historie te bewaren.
Ook van de Egyptische overlevende van de vloed (in dit geval Toth genoemd) wordt vermeld dat hij `de grondbeginselen van alle kennis' in een rots grifte voor de vloed aanving, en deze na de catastrofe in gewone taal vertaalde. We zien ten slotte flarden van deze oude kennis terug in de overleveringen van India, waarin vermeld wordt hoe de god Brahma `heilige geschriften' gegeven had aan Manu, de Indiase Noach. Het is duidelijk dat deze oude volken Noach associeerden met heilige geschriften die hij bewaard had uit de vorige wereld.
Samengevat is de Thora dus als volgt ontstaan:
a. de generaties van Adam tot Noach hielden hun geschiedenis bij op kleitabletten en gaven die door van vader op oudste zoon; de postdiluviaanse generaties tot Mozes voegden daar hun eigen geschiedenissen aan toe, deze werden ook van vader op oudste zoon doorgegeven;
b. Mozes verwerkte de oudste antediluviale kleitabletten, samen met de geschiedenissen van de postdiluviaanse geslachten tot aan Abraham in de eerste elf hoofdstukken van de Thora en voegde daar de kleitabletten met de geschiedenis van Abraham tot hemzelf aan toe - dit vormde samen Genesis.
c. de rest van de Thora is door Mozes opgetekend en bevat onder andere de geschiedenis van Israël in Egypte en in de woestijn, en de openbaringen van God aan Mozes.
Genesis is dus geen directe openbaring van God aan Mozes en ook geen verzameling mondelinge overleveringen. Het is historie, nauwkeurig overgeleverd, en door Mozes verwerkt in de Thora.
Dit betekent overigens niet dat Mozes de oude kleitabletten volkomen intact gelaten heeft. Mozes heeft als redacteur de teksten hier en daar `herzien', om ze begrijpelijk te maken voor nieuwe generaties. Zo actualiseerde hij namen en bepaalde geografische informatie, zoals bijvoorbeeld in Genesis 14:3 waar gesproken wordt over het Siddimdal en vervolgens gezegd wordt: `dat is tegenwoordig de Zoutzee' (HSV). Ook de geografische aanduiding `Ararat' zou door Mozes toegevoegd kunnen zijn om de oude teksten `up-to-date' te maken. Je kunt dit vergelijken met de manier waarop wij tegenwoordig boeken en atlassen vernieuwen.
(afb.: www.de-ark.online)
Ook van Henoch, de zevende generatie na Adam, wordt melding gemaakt dat zijn tabletten voor latere generaties bestemd waren. Al deze overleveringen en tabletten maakten deel uit van de goed bewaakte `schat' die Noach meenam in de ark.
Maar ook buiten de joodse cultuur werd er melding gemaakt van tabletten van voor de vloed. De machtige Assyrische koning Assurbanipal, die regeerde van 669-63 voor Christus, stelde een grote bibliotheek samen in zijn paleis in Ninevé met duizenden tabletten. De verzameling bevatte mythen, astronomische kennis, woordenboeken, historische informatie en wetenschappelijke informatie. In één van Assurbanipals eigen tabletten schreef hij : `Ik las de schitterende kleitabletten van Soemer en het Alckadische schrift, dat moeilijk te beheersen is. ik had het genoegen inscripties op steen te lezen uit de tijd voor de vloed.’
De wereldwijde vloed was voor de Assyriërs duidelijk een historische gebeurtenis en werd in die tijd ook als een feitelijk onderdeel van de geschiedenis gezien. Assurbanipal verwijst hier direct naar het bestaan van kleitabletten van voor de vloed. Aangezien de Assyriërs voortkwamen uit Assur, een zoon van Sem, is het goed te verklaren dat zij deze kleitabletten, of directe afgeleiden, in hun bezit hadden.
Ook de Chaldeeuwse overleveringen noemen specifiek dat Noach niet alleen de opdracht kreeg een schip te bouwen, maar ook om alle belangrijke documenten veilig te stellen om zo de antediluviale historie te bewaren.
Ook van de Egyptische overlevende van de vloed (in dit geval Toth genoemd) wordt vermeld dat hij `de grondbeginselen van alle kennis' in een rots grifte voor de vloed aanving, en deze na de catastrofe in gewone taal vertaalde. We zien ten slotte flarden van deze oude kennis terug in de overleveringen van India, waarin vermeld wordt hoe de god Brahma `heilige geschriften' gegeven had aan Manu, de Indiase Noach. Het is duidelijk dat deze oude volken Noach associeerden met heilige geschriften die hij bewaard had uit de vorige wereld.
Samengevat is de Thora dus als volgt ontstaan:
a. de generaties van Adam tot Noach hielden hun geschiedenis bij op kleitabletten en gaven die door van vader op oudste zoon; de postdiluviaanse generaties tot Mozes voegden daar hun eigen geschiedenissen aan toe, deze werden ook van vader op oudste zoon doorgegeven;
b. Mozes verwerkte de oudste antediluviale kleitabletten, samen met de geschiedenissen van de postdiluviaanse geslachten tot aan Abraham in de eerste elf hoofdstukken van de Thora en voegde daar de kleitabletten met de geschiedenis van Abraham tot hemzelf aan toe - dit vormde samen Genesis.
c. de rest van de Thora is door Mozes opgetekend en bevat onder andere de geschiedenis van Israël in Egypte en in de woestijn, en de openbaringen van God aan Mozes.
Genesis is dus geen directe openbaring van God aan Mozes en ook geen verzameling mondelinge overleveringen. Het is historie, nauwkeurig overgeleverd, en door Mozes verwerkt in de Thora.
Dit betekent overigens niet dat Mozes de oude kleitabletten volkomen intact gelaten heeft. Mozes heeft als redacteur de teksten hier en daar `herzien', om ze begrijpelijk te maken voor nieuwe generaties. Zo actualiseerde hij namen en bepaalde geografische informatie, zoals bijvoorbeeld in Genesis 14:3 waar gesproken wordt over het Siddimdal en vervolgens gezegd wordt: `dat is tegenwoordig de Zoutzee' (HSV). Ook de geografische aanduiding `Ararat' zou door Mozes toegevoegd kunnen zijn om de oude teksten `up-to-date' te maken. Je kunt dit vergelijken met de manier waarop wij tegenwoordig boeken en atlassen vernieuwen.
Mozes heeft de teksten van de overgeleverde kleitabletten begrijpelijk achter elkaar gezet, zodat het door volgende generaties gelezen kon worden. Hij actualiseerde namen en situaties en voegde de geschiedenis van Abraham tot hemzelf aan de literatuur toe.
(afb.: thewallmachine.com)
De taalkundige samenstelling van Genesis.
Dat Genesis een samenvoeging van oude bronnen is, wordt ook bevestigd door de schrijfstijl van de afzonderlijke delen. De oudste delen van Genesis, onder andere over de schepping en de vloed, zijn anders opgebouwd dan de rest van de Thora. Ze bevatten afwijkende schrijfstijlen en oude Babylonische woorden. Zo is het opvallend dat in de eerste elf hoofdstukken van Genesis oude Babylonische woorden voorkomen die nergens anders in de Thora voorkomen. Dat is alleen logisch als we bedenken dat Mozes voor die hoofdstukken de tekst heeft gebruikt van oude kleitabletten uit de tijd van de aartsvaders, zoals Abraham.
Critici hebben vanwege de verwantschap gesuggereerd dat de Israëlieten de hoofdstukken 1 tot en met 11 van Genesis hebben gebaseerd op Babylonische mythen. Opvallend is echter dat woorden die in de tijd van de ballingschap in Babel (de 6de eeuw v. Chr.) veel gebruikt werden, ontbreken in de Thora. Eigenlijk bevat het eerste deel van Genesis precies die kenmerken die we zouden verwachten van een document dat is opgebouwd vanuit zeer oude bronnen - ver voor de Babylonische ballingschap en zelfs ver voordat Mozes leefde.
De oude Babylonische uitdrukkingen maken echter in de loop van de Thora plaats voor Egyptische woorden en uitdrukkingen. Dit is begrijpelijk aangezien de rest van de Tora door Mozes zelf werd bijgevoegd - en Mozes groeide op aan het Egyptische hof. Deze Egyptische woorden en uitdrukkingen duiden op een schrijver die de geografie, flora, fauna, terminologie en taal van Egypte goed kende. Zo noemt de auteur perfect Egyptische plaatsnamen en hun ligging (zoals Migdol en Pi-Hachiroth), persoonsnamen (zoals Potifera en Asnat) en rituelen (zoals het hofleven van de Farao en titels van regeringsambtenaren) uit het tweede millennium voor Christus.
Ook bevat de Thora veel direct Egyptische woorden. De naam Mozes is zelfs van Egyptische oorsprong. Bepaalde Egyptische gebruiksvoorwerpen die in de Tora genoemd worden, geven ons zelfs de mogelijkheid de tekst accuraat te dateren. Zo vermeldt Genesis de Egyptische benaming voor een baarstoel, `de twee stenen' (zie Exodus 1; 16, HVS), een instrument dat gebruikt werd bij vrouwen tijdens de bevalling. Lange tijd wist men niet hoe `de twee stenen' vertaald moest worden, tot men ontdekte dat het de benaming van een oud Egyptisch gebruiksvoorwerp was. In een latere Egyptische periode (na r5oo v. Chr.) werd een stoel gebruikt die was opgebouwd uit een aantal samengevoegde stenen die samen één geheel vormden, en ging het volk het `de steen' (enkelvoud) noemen. Daaruit blijkt dat Mozes zijn delen van de Thora schreef voor 1500 voor Christus.
(afb.: thewallmachine.com)
De taalkundige samenstelling van Genesis.
Dat Genesis een samenvoeging van oude bronnen is, wordt ook bevestigd door de schrijfstijl van de afzonderlijke delen. De oudste delen van Genesis, onder andere over de schepping en de vloed, zijn anders opgebouwd dan de rest van de Thora. Ze bevatten afwijkende schrijfstijlen en oude Babylonische woorden. Zo is het opvallend dat in de eerste elf hoofdstukken van Genesis oude Babylonische woorden voorkomen die nergens anders in de Thora voorkomen. Dat is alleen logisch als we bedenken dat Mozes voor die hoofdstukken de tekst heeft gebruikt van oude kleitabletten uit de tijd van de aartsvaders, zoals Abraham.
Critici hebben vanwege de verwantschap gesuggereerd dat de Israëlieten de hoofdstukken 1 tot en met 11 van Genesis hebben gebaseerd op Babylonische mythen. Opvallend is echter dat woorden die in de tijd van de ballingschap in Babel (de 6de eeuw v. Chr.) veel gebruikt werden, ontbreken in de Thora. Eigenlijk bevat het eerste deel van Genesis precies die kenmerken die we zouden verwachten van een document dat is opgebouwd vanuit zeer oude bronnen - ver voor de Babylonische ballingschap en zelfs ver voordat Mozes leefde.
De oude Babylonische uitdrukkingen maken echter in de loop van de Thora plaats voor Egyptische woorden en uitdrukkingen. Dit is begrijpelijk aangezien de rest van de Tora door Mozes zelf werd bijgevoegd - en Mozes groeide op aan het Egyptische hof. Deze Egyptische woorden en uitdrukkingen duiden op een schrijver die de geografie, flora, fauna, terminologie en taal van Egypte goed kende. Zo noemt de auteur perfect Egyptische plaatsnamen en hun ligging (zoals Migdol en Pi-Hachiroth), persoonsnamen (zoals Potifera en Asnat) en rituelen (zoals het hofleven van de Farao en titels van regeringsambtenaren) uit het tweede millennium voor Christus.
Ook bevat de Thora veel direct Egyptische woorden. De naam Mozes is zelfs van Egyptische oorsprong. Bepaalde Egyptische gebruiksvoorwerpen die in de Tora genoemd worden, geven ons zelfs de mogelijkheid de tekst accuraat te dateren. Zo vermeldt Genesis de Egyptische benaming voor een baarstoel, `de twee stenen' (zie Exodus 1; 16, HVS), een instrument dat gebruikt werd bij vrouwen tijdens de bevalling. Lange tijd wist men niet hoe `de twee stenen' vertaald moest worden, tot men ontdekte dat het de benaming van een oud Egyptisch gebruiksvoorwerp was. In een latere Egyptische periode (na r5oo v. Chr.) werd een stoel gebruikt die was opgebouwd uit een aantal samengevoegde stenen die samen één geheel vormden, en ging het volk het `de steen' (enkelvoud) noemen. Daaruit blijkt dat Mozes zijn delen van de Thora schreef voor 1500 voor Christus.
Mozes ontving in zijn latere leven de wet van God voor het dagelijks leven van de Israëlieten op de berg Sinaï, en nam deze ook op in de Pentateuch.
(afb:nl.wikipedia.org/wiki/Thora)
Het feit dat Mozes voor de eerste hoofdstukken van Genesis gebruik maakte van de oorspronkelijke ooggetuigenverslagen, leidt tot de conclusie dat de vloedgeschiedenis in de Thora de oudste en meest oorspronkelijke is. Een veelgehoorde stelling onder wetenschappers is echter dat de Babylonische vloedmythe uit het Gilgamesj-epos veel ouder moet zijn dan het vloedverhaal uit de Thora. Sommige menen zelfs dat Mozes het vloedverhaal heeft gebaseerd op dat van de Babyloniërs. De redenering is simpel: het Gilgamesj-epos is rond uoo-zooo voor Christus geschreven, en de Tora op zijn vroegst rond 1500 voor Christus, en dus zou de Babylonische mythe het origineel zijn geweest. Toch is dit een kortzichtige stelling. Vergelijk het eens met het volgende: Charles Perrault bracht in 1697 zijn Sprookjes van moeder de gans uit, met daarin het sprookje Assepoester. In 1951 maakte Disney op basis van dit sprookje de animatiefilm Assepoester. In 2001 werd Charles Perraults Assepoester opnieuw uitgebracht in een modern geschreven sprookjesboek. Als je dit moderne sprookjesboek naast de Disneyfilm legt, dan moet je toegeven dat de Disneyfilm vijftig jaar eerder werd gemaakt. Toch is het absurd om te stellen dat de film uit 1951 de bron zou zijn van het sprookjesboek uit zooi. Beiden grijpen namelijk terug op één originele bron: het verhaal van de schrijver Charles Perrault. De Disneyfilm wijkt zelfs sterker af van het origineel dan de latere uitgave uit zooi. Met andere woorden: de datum van een uitgave zegt niet altijd iets over de bron ervan, en zeker niet over de authenciteit.
Iets soortgelijks is er aan de hand met het vloedverhaal. Mozes verzon het vloedverhaal niet zelf, en pretendeert dat ook nergens. Mozes maakte voor de geschiedenis van zijn volk gebruik van eeuwenoude schriftelijke bronnen. Mozes had die bronnen via de lijn van vader op oudste zoon ontvangen en kon daardoor een ooggetuigenis in de Tora opnemen. Het vloedverhaal van de Babyloniërs bestond weliswaar misschien al voordat Mozes werd geboren, maar het bevat de kenmerken van een vervaagde versie van het verhaal (daar zullen we in de volgende paragraaf dieper op ingaan).
De meest logische conclusie is daarom dat de Babyloniërs voor hun vloedverhaal niet zulke perfecte bronnen hadden als het volk Israël, en het voornamelijk van mondelinge overleveringen moesten hebben. Omdat ze hun verhaal al kort na de vloed opstelden, klopt de lijn van de gebeurtenissen in vergelijking met andere vloedverhalen op aarde nog heel goed. Mozes bezat echter de schriftelijke, niet verbasterde overlevering, en nam die op in de Thora, enkele eeuwen nadat de Babyloniërs hun versie hadden opgeschreven.
(afb:nl.wikipedia.org/wiki/Thora)
Het feit dat Mozes voor de eerste hoofdstukken van Genesis gebruik maakte van de oorspronkelijke ooggetuigenverslagen, leidt tot de conclusie dat de vloedgeschiedenis in de Thora de oudste en meest oorspronkelijke is. Een veelgehoorde stelling onder wetenschappers is echter dat de Babylonische vloedmythe uit het Gilgamesj-epos veel ouder moet zijn dan het vloedverhaal uit de Thora. Sommige menen zelfs dat Mozes het vloedverhaal heeft gebaseerd op dat van de Babyloniërs. De redenering is simpel: het Gilgamesj-epos is rond uoo-zooo voor Christus geschreven, en de Tora op zijn vroegst rond 1500 voor Christus, en dus zou de Babylonische mythe het origineel zijn geweest. Toch is dit een kortzichtige stelling. Vergelijk het eens met het volgende: Charles Perrault bracht in 1697 zijn Sprookjes van moeder de gans uit, met daarin het sprookje Assepoester. In 1951 maakte Disney op basis van dit sprookje de animatiefilm Assepoester. In 2001 werd Charles Perraults Assepoester opnieuw uitgebracht in een modern geschreven sprookjesboek. Als je dit moderne sprookjesboek naast de Disneyfilm legt, dan moet je toegeven dat de Disneyfilm vijftig jaar eerder werd gemaakt. Toch is het absurd om te stellen dat de film uit 1951 de bron zou zijn van het sprookjesboek uit zooi. Beiden grijpen namelijk terug op één originele bron: het verhaal van de schrijver Charles Perrault. De Disneyfilm wijkt zelfs sterker af van het origineel dan de latere uitgave uit zooi. Met andere woorden: de datum van een uitgave zegt niet altijd iets over de bron ervan, en zeker niet over de authenciteit.
Iets soortgelijks is er aan de hand met het vloedverhaal. Mozes verzon het vloedverhaal niet zelf, en pretendeert dat ook nergens. Mozes maakte voor de geschiedenis van zijn volk gebruik van eeuwenoude schriftelijke bronnen. Mozes had die bronnen via de lijn van vader op oudste zoon ontvangen en kon daardoor een ooggetuigenis in de Tora opnemen. Het vloedverhaal van de Babyloniërs bestond weliswaar misschien al voordat Mozes werd geboren, maar het bevat de kenmerken van een vervaagde versie van het verhaal (daar zullen we in de volgende paragraaf dieper op ingaan).
De meest logische conclusie is daarom dat de Babyloniërs voor hun vloedverhaal niet zulke perfecte bronnen hadden als het volk Israël, en het voornamelijk van mondelinge overleveringen moesten hebben. Omdat ze hun verhaal al kort na de vloed opstelden, klopt de lijn van de gebeurtenissen in vergelijking met andere vloedverhalen op aarde nog heel goed. Mozes bezat echter de schriftelijke, niet verbasterde overlevering, en nam die op in de Thora, enkele eeuwen nadat de Babyloniërs hun versie hadden opgeschreven.
Sem als stamvader van de Semieten houdt mogelijk verband met de oudste overwegend Semitische beschavingen op aarde: Sumerië.
(kaart: www.christipedia.nl )
Voor continuïteit van de geschiedenis: terug naar Sem.
Sem werd de stamvader van de Semieten. Mogelijk houdt de naam van één van de oudste (overwegend Semitische) beschavingen op aarde verband met zijn naam: Sumer. Zijn naam wordt daarnaast door meerdere volken genoemd. Zo noemen de Miao uit China hem Lo-Shen, de zoon van Nuah. In een overlevering uit India wordt hij herinnerd als Sherma. In de volken in de wijde omgeving van India (waaronder Perzië) zien we zijn persoon terug onder meerdere benamingen, zoals Sam, Sharma, Sharmaca, Shama of Shamca. Er zijn geen aanwijzingen dat Sem door zijn nageslacht is aanbeden. Uit Sem kwamen veel midden-oosterse en Arabische volken voort, waaronder ook het volk Israël.
De volken die uit Sems zonen voortkwamen.
De Bijbel vermeldt over Sems nageslacht het volgende: `Ook Sem kreeg zonen. Dit waren: Elam, Assur, Arpachsad, Lud en Aram' (Genesis 10: 21,22 NBV).
Het volk Israël en de moderne Joden stammen af van Sems zoon Arpachsad. Zijn naam betekent `genezer' en `redder'. Dit is waarschijnlijk een profetische benaming, aangezien uit Arpachsads nageslacht de Messias voortgekomen is. De kleinzoon van Arpachsad heette Eber (ook wel Heber genoemd), waar de Hebreeën hun naam aan danken (evenals de term `Hebreeuws'). Het is goed mogelijk dat Arpachsad de oudste zoon van Sem was, aangezien de Bijbel vermeldt dat hij slechts twee jaar na de vloed geboren werd.
Uit Ebers nakomelingen kwamen later Abraham, Isak en Jacob voort waaruit het volk Israël ontstond. Het volk Israël dankt zijn naam aan de nieuwe naam die Jacob kreeg (Israël) en de benaming `Joden' komt voort uit één van de zonen van Jacob, Juda. Eber kreeg ook een andere zoon, Joktan, en deze had dertien zonen (Genesis i o:26-30), die zich vermoedelijk allemaal hebben gevestigd in Arabië. Dit wordt bevestigd door Arabische overleveringen die inderdaad zeggen dat Joktan of Kahtan hun voorouder was.
Zeven van de zonen van Joktan kunnen aan Arabische stammen gekoppeld worden.
Arpachsad was overigens ook de voorvader van de Chaldeeën.
Om nog even bij stil te staan: de bevolking van de aarde na de vloed.
De hoge leeftijden van de stamvaders.
Na de spraakverwarring bij de toren van Babel zou het een logische vraag zijn hoe het mogelijk is dat de namen van de zonen en kleinzonen van Noach zo goed bewaard zijn gebleven. Als God hun spraak verwarde, waarom werden de namen van deze mensen dan niet ook verward?
Allereerst is het een bekend verschijnsel dat wanneer talen veranderen, de namen van personen, mensen en plaatsen regelmatig goed geconserveerd blijven. Een goed voorbeeld zijn de Nederlandse plaatsnamen die we terugvinden in de staat en stad New York, die tot op vandaag overeind zijn gebleven ondanks het feit dat de Engelsen de stad overnamen. Ook het Nederlands is door de eeuwen heen sterk veranderd, terwijl dit proces nauwelijks enige invloed heeft gehad op voornamen (en achternamen) van personen, en evenmin op plaatsnamen.
Maar de belangrijkste reden dat de namen van de stamvaders in zoveel talen op sterk overeenkomstige wijze opduiken, is het feit dat de stamvaders tijdens de spraakverwarring nog leefden.
Sem, Cham en Jafet hebben na de scheiding van de volken na de zondvloed nog lange tijd hun stammen geleid, en gedurende die periode waren er contacten (er waren zelfs oorlogen en ruzies). Er moet dus ook uitwisseling hebben plaatsgevonden van de namen van de volken en hun stamvaders. De namen van Sem, Cham, Jafet en hun zonen werden hoogstwaarschijnlijk pas in volkstradities verankerd in een periode ver na de taalverwarring.
(kaart: www.christipedia.nl )
Voor continuïteit van de geschiedenis: terug naar Sem.
Sem werd de stamvader van de Semieten. Mogelijk houdt de naam van één van de oudste (overwegend Semitische) beschavingen op aarde verband met zijn naam: Sumer. Zijn naam wordt daarnaast door meerdere volken genoemd. Zo noemen de Miao uit China hem Lo-Shen, de zoon van Nuah. In een overlevering uit India wordt hij herinnerd als Sherma. In de volken in de wijde omgeving van India (waaronder Perzië) zien we zijn persoon terug onder meerdere benamingen, zoals Sam, Sharma, Sharmaca, Shama of Shamca. Er zijn geen aanwijzingen dat Sem door zijn nageslacht is aanbeden. Uit Sem kwamen veel midden-oosterse en Arabische volken voort, waaronder ook het volk Israël.
De volken die uit Sems zonen voortkwamen.
De Bijbel vermeldt over Sems nageslacht het volgende: `Ook Sem kreeg zonen. Dit waren: Elam, Assur, Arpachsad, Lud en Aram' (Genesis 10: 21,22 NBV).
Het volk Israël en de moderne Joden stammen af van Sems zoon Arpachsad. Zijn naam betekent `genezer' en `redder'. Dit is waarschijnlijk een profetische benaming, aangezien uit Arpachsads nageslacht de Messias voortgekomen is. De kleinzoon van Arpachsad heette Eber (ook wel Heber genoemd), waar de Hebreeën hun naam aan danken (evenals de term `Hebreeuws'). Het is goed mogelijk dat Arpachsad de oudste zoon van Sem was, aangezien de Bijbel vermeldt dat hij slechts twee jaar na de vloed geboren werd.
Uit Ebers nakomelingen kwamen later Abraham, Isak en Jacob voort waaruit het volk Israël ontstond. Het volk Israël dankt zijn naam aan de nieuwe naam die Jacob kreeg (Israël) en de benaming `Joden' komt voort uit één van de zonen van Jacob, Juda. Eber kreeg ook een andere zoon, Joktan, en deze had dertien zonen (Genesis i o:26-30), die zich vermoedelijk allemaal hebben gevestigd in Arabië. Dit wordt bevestigd door Arabische overleveringen die inderdaad zeggen dat Joktan of Kahtan hun voorouder was.
Zeven van de zonen van Joktan kunnen aan Arabische stammen gekoppeld worden.
Arpachsad was overigens ook de voorvader van de Chaldeeën.
Om nog even bij stil te staan: de bevolking van de aarde na de vloed.
De hoge leeftijden van de stamvaders.
Na de spraakverwarring bij de toren van Babel zou het een logische vraag zijn hoe het mogelijk is dat de namen van de zonen en kleinzonen van Noach zo goed bewaard zijn gebleven. Als God hun spraak verwarde, waarom werden de namen van deze mensen dan niet ook verward?
Allereerst is het een bekend verschijnsel dat wanneer talen veranderen, de namen van personen, mensen en plaatsen regelmatig goed geconserveerd blijven. Een goed voorbeeld zijn de Nederlandse plaatsnamen die we terugvinden in de staat en stad New York, die tot op vandaag overeind zijn gebleven ondanks het feit dat de Engelsen de stad overnamen. Ook het Nederlands is door de eeuwen heen sterk veranderd, terwijl dit proces nauwelijks enige invloed heeft gehad op voornamen (en achternamen) van personen, en evenmin op plaatsnamen.
Maar de belangrijkste reden dat de namen van de stamvaders in zoveel talen op sterk overeenkomstige wijze opduiken, is het feit dat de stamvaders tijdens de spraakverwarring nog leefden.
Sem, Cham en Jafet hebben na de scheiding van de volken na de zondvloed nog lange tijd hun stammen geleid, en gedurende die periode waren er contacten (er waren zelfs oorlogen en ruzies). Er moet dus ook uitwisseling hebben plaatsgevonden van de namen van de volken en hun stamvaders. De namen van Sem, Cham, Jafet en hun zonen werden hoogstwaarschijnlijk pas in volkstradities verankerd in een periode ver na de taalverwarring.
Nimrod (Genesis 10 : 10) was de oprichter van Babel. Babel werd gebouwd om de volkeren tot eenheid te brengen en de toren was het symbool van die eenheid. Babel blijkt het begin van de koninkrijken der aarde te zijn. De koninkrijken der aarde eindigen bij het oordeel over Babel. Dan zijn alle volken aan Christus onderworpen. De toren van Babel werd gebouwd van tichelstenen. Dé Steen is Christus. Een baksteen, tichelsteen, is een namaaksteen. Baksteen is een type van de mens zelf.
(afb.: eindtijdinbeeld.nl)
Een andere reden voor de nauwkeurige conservering van namen is dat de stamvaders volgens Genesis zeer oud werden - soms honderden jaren. Dit zorgde ervoor dat zij zeer lang stamleider en stamvader van hun nageslacht bleven. Generatie na generatie kon men de stamvader van het geslacht blijven bezoeken, waardoor hun namen zich wortelden in het geheugen van de volken.
Dat de mensen volgens Genesis in de tijd voor de vloed en de tijd vlak erna een stuk ouder werden dan wij tegenwoordig, wordt vaak beschouwd als een fabeltje. De geslachtsregisters in Genesis vermelden deze leeftijden echter op nuchtere wijze. Voor de vloed werden de mensen volgens Genesis nog vele honderden jaren oud, maar na de vloed liep deze maximum leeftijd in een rap tempo terug.
Opmerkelijk genoeg wordt de hoge leeftijd van de stamvaders door de overleveringen van veel culturen en vroege historici bevestigd. Wanneer Flavius Josephus, de historicus van de Joden in het Romeinse Rijk, de hoge leeftijd van de vroegere generaties aanhaalt, zegt hij: `Alle Grieken en niet-Grieken die over de oudheid hebben geschreven, ondersteunen mijn woorden: Manetho, die de geschiedenis van de Egyptenaren heeft opgetekend, Berosus, de kroniekschrijver van de Chaldeeuwse geschiedenis, Mochus, Hestiaeus, de Egyptenaar Hiëronymus, de historici van de Phoenicische geschiedenis, ze stemmen allemaal overeen met wat ik heb geschreven. Hesiodus, Hecataeus, Hellanicus en Acusilaus alsmede Ephorus en Nicolaus delen mee dat de mensen van vroeger duizend jaar oud werden. Het lijkt erop dat alle historici uit de oudheid de hoge leeftijd van vroegere geslachten vermeldden - zelfs die historische bronnen die tegenwoordig verloren zijn gegaan.
Hoewel de beschrijving in Genesis op het eerste gezicht misschien fantasierijk lijkt, moeten we er niet aan voorbijgaan dat het verouderingsproces een puur biologische zaak is. Dat de geslachten voor de vloed zo oud werden, kan met externe factoren te maken hebben, zoals met de zuivere atmosfeer in de tijd voor de vloed (uit het fossielenbestand blijkt dat het carbondioxidegehalte en mogelijk het zuurstofgehalte in de tijd voor de vloed hoger lag),
en met zuivere voeding (uit de Bijbel blijkt dat men voor de vloed enkel vegetarisch at). Mogelijk veroorzaken de minder zuivere atmosfeer en omgevingsfactoren problemen in de groeifase van mensen. Dat zou een verklaring kunnen zijn waarom de mensen die voor de vloed geboren waren zelfs na de vloed nog erg lang leefden. Maar de genetische samenstelling speelt waarschijnlijk veruit de belangrijkste rol in het verouderingsproces. Er zijn goede wetenschappelijke verklaringen voor de gedachte dat de eerste generaties van voorouders veel ouder werden dan nu het geval is.
(afb.: eindtijdinbeeld.nl)
Een andere reden voor de nauwkeurige conservering van namen is dat de stamvaders volgens Genesis zeer oud werden - soms honderden jaren. Dit zorgde ervoor dat zij zeer lang stamleider en stamvader van hun nageslacht bleven. Generatie na generatie kon men de stamvader van het geslacht blijven bezoeken, waardoor hun namen zich wortelden in het geheugen van de volken.
Dat de mensen volgens Genesis in de tijd voor de vloed en de tijd vlak erna een stuk ouder werden dan wij tegenwoordig, wordt vaak beschouwd als een fabeltje. De geslachtsregisters in Genesis vermelden deze leeftijden echter op nuchtere wijze. Voor de vloed werden de mensen volgens Genesis nog vele honderden jaren oud, maar na de vloed liep deze maximum leeftijd in een rap tempo terug.
Opmerkelijk genoeg wordt de hoge leeftijd van de stamvaders door de overleveringen van veel culturen en vroege historici bevestigd. Wanneer Flavius Josephus, de historicus van de Joden in het Romeinse Rijk, de hoge leeftijd van de vroegere generaties aanhaalt, zegt hij: `Alle Grieken en niet-Grieken die over de oudheid hebben geschreven, ondersteunen mijn woorden: Manetho, die de geschiedenis van de Egyptenaren heeft opgetekend, Berosus, de kroniekschrijver van de Chaldeeuwse geschiedenis, Mochus, Hestiaeus, de Egyptenaar Hiëronymus, de historici van de Phoenicische geschiedenis, ze stemmen allemaal overeen met wat ik heb geschreven. Hesiodus, Hecataeus, Hellanicus en Acusilaus alsmede Ephorus en Nicolaus delen mee dat de mensen van vroeger duizend jaar oud werden. Het lijkt erop dat alle historici uit de oudheid de hoge leeftijd van vroegere geslachten vermeldden - zelfs die historische bronnen die tegenwoordig verloren zijn gegaan.
Hoewel de beschrijving in Genesis op het eerste gezicht misschien fantasierijk lijkt, moeten we er niet aan voorbijgaan dat het verouderingsproces een puur biologische zaak is. Dat de geslachten voor de vloed zo oud werden, kan met externe factoren te maken hebben, zoals met de zuivere atmosfeer in de tijd voor de vloed (uit het fossielenbestand blijkt dat het carbondioxidegehalte en mogelijk het zuurstofgehalte in de tijd voor de vloed hoger lag),
en met zuivere voeding (uit de Bijbel blijkt dat men voor de vloed enkel vegetarisch at). Mogelijk veroorzaken de minder zuivere atmosfeer en omgevingsfactoren problemen in de groeifase van mensen. Dat zou een verklaring kunnen zijn waarom de mensen die voor de vloed geboren waren zelfs na de vloed nog erg lang leefden. Maar de genetische samenstelling speelt waarschijnlijk veruit de belangrijkste rol in het verouderingsproces. Er zijn goede wetenschappelijke verklaringen voor de gedachte dat de eerste generaties van voorouders veel ouder werden dan nu het geval is.
De aartsvader Noach werd 950 jaar.
(foto: myskinmd.info/lup/zou-bible)
De herrijzenis van het volk Israël.
Proclamatie anno 1948.
Wie de krant leest, wie geregeld televisie kijkt of naar de radio luistert, weet dat er, in het Midden-Oosten, Israël steeds vaker in het nieuws is, waar steeds meer over gesproken en geschreven wordt, waarover wereldwijd heftig over wordt gedebatteerd. Het is de jongste staat die zo'n 60 jaar geleden werd uitgeroepen. Een land dat in de korte tijd van zijn bestaan voortdurend het onderwerp is geweest van allerlei bedreiging en woordenstrijd, van haat en afgunst ook. Een land dat vaak een oorlog moest doormaken.
Wat is er toch voor bijzonders aan dit land, dat de oorzaak is van zóveel beweging, dat het middelpunt is van één van de grootste en gevaarlijkste crises die de wereld van het ogenblik kent?
In 1948 werd, nadat de Engelsen hun mandaat over Palestina hadden beëindigd, de staat Israël erkend als eenheid, als land in de wereld te midden van de andere naties. Men wilde, onder de indruk van de onbeschrijfelijke vervolgingen en moordpartijen van de Tweede Wereldoorlog, de Joden, dit zo geteisterde en gedeeltelijk zelfs uitgeroeide volk, een toevluchtsoord, een tehuis bieden.
Zonder moeilijkheden is dit niet gegaan, en dat is gemakkelijk te begrijpen. Want Palestina werd bewoond door mensen die er niets voor voelden dit land met anderen te delen, ook al bezaten die anderen nog zoveel kennis, ook al slaagden zij er wonderwel in de dorre en verwaarloosde grond weer vruchtdragend te maken. Het is in de eerste plaats te wijten aan de grote fouten die door de Westerse mogendheden in het Midden-Oosten gemaakt zijn, dat daar bij de omringende volken een enorme vijandschap tegen Israël is ontstaan.
Maar Israël heeft zich, ondanks de grote numerieke overmacht van zijn tegenstanders, weten te handhaven, en het is nu bezig zich te ontwikkelen tot een vrij stevig militair en economisch bolwerk. Een tamelijk welvarende staat uit het niets voortgebracht.
Israël, sinds 1948 weer het land van de Joden. Opnieuw. Want het is niet voor het eerst dat er in het oosten van het Middelandsezeegebied, een Joodse staat is. Lang, heel lang geleden bestond was daar óók een Joodse staat, op hetzelfde gebied. Het rijk van de koningen David en Salomo bevond zich daar, drieduizend jaar geleden; het was zelfs nog aanmerkelijk groter dan het tegenwoordige Israël.
(foto: myskinmd.info/lup/zou-bible)
De herrijzenis van het volk Israël.
Proclamatie anno 1948.
Wie de krant leest, wie geregeld televisie kijkt of naar de radio luistert, weet dat er, in het Midden-Oosten, Israël steeds vaker in het nieuws is, waar steeds meer over gesproken en geschreven wordt, waarover wereldwijd heftig over wordt gedebatteerd. Het is de jongste staat die zo'n 60 jaar geleden werd uitgeroepen. Een land dat in de korte tijd van zijn bestaan voortdurend het onderwerp is geweest van allerlei bedreiging en woordenstrijd, van haat en afgunst ook. Een land dat vaak een oorlog moest doormaken.
Wat is er toch voor bijzonders aan dit land, dat de oorzaak is van zóveel beweging, dat het middelpunt is van één van de grootste en gevaarlijkste crises die de wereld van het ogenblik kent?
In 1948 werd, nadat de Engelsen hun mandaat over Palestina hadden beëindigd, de staat Israël erkend als eenheid, als land in de wereld te midden van de andere naties. Men wilde, onder de indruk van de onbeschrijfelijke vervolgingen en moordpartijen van de Tweede Wereldoorlog, de Joden, dit zo geteisterde en gedeeltelijk zelfs uitgeroeide volk, een toevluchtsoord, een tehuis bieden.
Zonder moeilijkheden is dit niet gegaan, en dat is gemakkelijk te begrijpen. Want Palestina werd bewoond door mensen die er niets voor voelden dit land met anderen te delen, ook al bezaten die anderen nog zoveel kennis, ook al slaagden zij er wonderwel in de dorre en verwaarloosde grond weer vruchtdragend te maken. Het is in de eerste plaats te wijten aan de grote fouten die door de Westerse mogendheden in het Midden-Oosten gemaakt zijn, dat daar bij de omringende volken een enorme vijandschap tegen Israël is ontstaan.
Maar Israël heeft zich, ondanks de grote numerieke overmacht van zijn tegenstanders, weten te handhaven, en het is nu bezig zich te ontwikkelen tot een vrij stevig militair en economisch bolwerk. Een tamelijk welvarende staat uit het niets voortgebracht.
Israël, sinds 1948 weer het land van de Joden. Opnieuw. Want het is niet voor het eerst dat er in het oosten van het Middelandsezeegebied, een Joodse staat is. Lang, heel lang geleden bestond was daar óók een Joodse staat, op hetzelfde gebied. Het rijk van de koningen David en Salomo bevond zich daar, drieduizend jaar geleden; het was zelfs nog aanmerkelijk groter dan het tegenwoordige Israël.
Sinds 1948 is Israël weer het land van de Joden. Lang, heel lang geleden bestond daar óók een Joodse staat, op hetzelfde gebied. Het rijk van de koningen David en Salomo bevond zich daar, drieduizend jaar geleden, het was zelfs aanmerkelijk groter dan het tegenwoordige Israël. Maar het land zal zijn ware grootte onder de Messias weer krijgen.
(afb.: www.leonharddepaepe.nl)
Tweeduizend jaar geleden, ten tijde van de Heere Jezus Christus was het land onder heerschappij van het Romeinse Rijk, maar nog steeds was dit land, hetzelfde land, het land van de Joden, het land waar het Joodse volk woonde.
Niet lang na de kruisiging van Jezus werd, in het jaar 70, de stad Jeruzalem belegerd en verwoest door de Romeinse veldheer en keizerszoon Titus. Van toen af aan zijn de Joden van hun land verdreven, zijn zij uitgezworven over de gehele wereld. Men noemt dit de Diaspora, de verstrooiïng van het Joodse volk over het oude Romeinse Rijk.
Het scheen dat er aan het bestaan van het Joodse volk een einde gekomen was, dat dit volk zou worden opgeslokt door andere volken, zou verdwijnen.
Vreemd zou dit niet geweest zijn: vele volken in de geschiedenis zijn overwonnen, en daarna opgegaan in andere volken, zij hebben opgehouden als volk te bestaan. Maar dát is nu juist het bijzondere van het Joodse volk: tweeduizend jaar lang is het verstrooid geweest, verspreid tot in alle uithoeken der aarde, maar het heeft niet opgehouden te bestaan, het is gebleven. Sterker nog, het keert nu, in onze tijd, terug naar het land dat het eens, duizenden jaren geleden, bewoond heeft. Dit is volstrekt uniek, dit is in de wereldgeschiedenis nog nooit vertoond.
En toch: dit alles, deze uitzonderlijke gang van zaken die in de wereld zijn weerga niet heeft en niet gehad heeft, is van A tot Z beschreven in de Bijbel. In de Bijbel, Gods Woord, is de geschiedenis van het Joodse volk zoals die zich de afgelopen eeuwen heeft ontwikkeld, geheel voorzien, evenals de stichting van de staat Israël in onze dagen.
Geschiedenis van het Joodse volk.
De geschiedenis van het Joodse volk begint met de aartsvader Abraham. Abraham woonde met zijn familie en stamverwanten in het land Ur der Chaldeeën, aan de rivier de Euphraat, in het tegenwoordige Irak. Tot Abraham heeft God op een dag de volgende woorden gesproken:
“De Here nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal” (Genesis 12: 1)
Het land dat God aan Abraham wees was het land Kanaän, hetzelfde gebied dat nu Israël heet.
(afb.: www.leonharddepaepe.nl)
Tweeduizend jaar geleden, ten tijde van de Heere Jezus Christus was het land onder heerschappij van het Romeinse Rijk, maar nog steeds was dit land, hetzelfde land, het land van de Joden, het land waar het Joodse volk woonde.
Niet lang na de kruisiging van Jezus werd, in het jaar 70, de stad Jeruzalem belegerd en verwoest door de Romeinse veldheer en keizerszoon Titus. Van toen af aan zijn de Joden van hun land verdreven, zijn zij uitgezworven over de gehele wereld. Men noemt dit de Diaspora, de verstrooiïng van het Joodse volk over het oude Romeinse Rijk.
Het scheen dat er aan het bestaan van het Joodse volk een einde gekomen was, dat dit volk zou worden opgeslokt door andere volken, zou verdwijnen.
Vreemd zou dit niet geweest zijn: vele volken in de geschiedenis zijn overwonnen, en daarna opgegaan in andere volken, zij hebben opgehouden als volk te bestaan. Maar dát is nu juist het bijzondere van het Joodse volk: tweeduizend jaar lang is het verstrooid geweest, verspreid tot in alle uithoeken der aarde, maar het heeft niet opgehouden te bestaan, het is gebleven. Sterker nog, het keert nu, in onze tijd, terug naar het land dat het eens, duizenden jaren geleden, bewoond heeft. Dit is volstrekt uniek, dit is in de wereldgeschiedenis nog nooit vertoond.
En toch: dit alles, deze uitzonderlijke gang van zaken die in de wereld zijn weerga niet heeft en niet gehad heeft, is van A tot Z beschreven in de Bijbel. In de Bijbel, Gods Woord, is de geschiedenis van het Joodse volk zoals die zich de afgelopen eeuwen heeft ontwikkeld, geheel voorzien, evenals de stichting van de staat Israël in onze dagen.
Geschiedenis van het Joodse volk.
De geschiedenis van het Joodse volk begint met de aartsvader Abraham. Abraham woonde met zijn familie en stamverwanten in het land Ur der Chaldeeën, aan de rivier de Euphraat, in het tegenwoordige Irak. Tot Abraham heeft God op een dag de volgende woorden gesproken:
“De Here nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal” (Genesis 12: 1)
Het land dat God aan Abraham wees was het land Kanaän, hetzelfde gebied dat nu Israël heet.
De Here nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal.
(www.holyhome.nl/zondagschoolplaatjes)
In de begintijd hebben de nakomelingen van Abraham heel lang in Egypte gewoond, maar onder leiding van Mozes zijn zij, het volk Israël, naar het beloofde land teruggekeerd.
Dan komt het land langzamerhand tot steeds groter bloei, onder de Richteren reeds, de leiders van het Joodse volk na de terugkeer uit Egypte. Op een zeker moment wil het volk een koning hebben, en zo wordt, naar men aanneemt in het jaar 1049 voor Christus, het land Israël een koninkrijk. Grote bloei beleeft het land onder zijn tweede en derde koning, David en zijn zoon Salomo. De buitengewone rijkdom van Salomo is alom bekend. Na Salomo's dood echter valt het welvarende rijk uiteen in een noordelijk deel, Israël, het rijk van de tien stammen, en in een zuidelijk deel, Juda en Benjamin. Dan komt er een tijd waarin het land achteruit gaat en in verval geraakt. Ook de godsdienst, de spil waarom alles in Israël draaide, wordt niet meer zo serieus genomen, en dikwijls komt het zelfs tot afgoderij. Bijvoorbeeld onder koning Achab, toen de Baalsdienst welig tierde.
In het jaar 722 v C wordt het noordelijk rijk Israël ten onder gebracht, en het volk van de tien stammen weggevoerd door de Assyrische koning Sargon II.
Het zuidelijk rijk, Juda, blijft nog enige tijd bestaan, maar niet lang. Want in 586 v Chr. komt er een nieuw dieptepunt, wanneer Nebukadnezar, koning der Chaldeeën en van Babylon, Jeruzalem en de tempel verwoest.
Nebukadnezar voert het Joodse volk in ballingschap weg naar Babylon. Jeremia 25 : 11 en 12.
Zeventig jaar lang heeft het Joodse volk in het land aan de Euphraat doorgebracht, ver van huis, ver van het land dat God aan Abraham beloofde.
Maar in het jaar 537 v Chr., als Babylon verslagen is en inmiddels de Perzen onder hun koning Cyrus de heersers geworden zijn, krijgt het Joodse volk toestemming om terug te keren naar het land van belofte (Daniël 9 : 2). Deze gebeurtenis, de vrijlating van het Joodse volk door Cyrus, of Cores zoals hij in de Bijbel heet, is voorzegd door de profeet Jesaja:
“Zo zegt de Here tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken voor hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren voor hem te openen, geen poorten blijven gesloten” (Jes. 45: 1).
Langzaam en beetje bij beetje trekt het Joodse volk dan terug naar het Beloofde Land.
Een begin wordt gemaakt met de herbouw van de tempel, en in het jaar 516 v Chr. is het heiligdom weer herrezen. Van een herstel van de Joodse natie mag men pas spreken wanneer in 445 v C onder leiding van de profeet Nehemia de herbouw van Jeruzalem wordt begonnen.
De tijden van David en Salomo keren niet terug. Ten eerste: alleen het volk van Juda was naar Babylon gevoerd, alleen dat volk ook betrok nu weer het oude land. De tien stammen, die eerder waren weggevoerd, kwamen niet terug. Ten tweede: na de terugkeer uit Babylon werd het land niet echt politiek zelfstandig, het bleef deel uitmaken van het MedoPerzische Rijk.
(www.holyhome.nl/zondagschoolplaatjes)
In de begintijd hebben de nakomelingen van Abraham heel lang in Egypte gewoond, maar onder leiding van Mozes zijn zij, het volk Israël, naar het beloofde land teruggekeerd.
Dan komt het land langzamerhand tot steeds groter bloei, onder de Richteren reeds, de leiders van het Joodse volk na de terugkeer uit Egypte. Op een zeker moment wil het volk een koning hebben, en zo wordt, naar men aanneemt in het jaar 1049 voor Christus, het land Israël een koninkrijk. Grote bloei beleeft het land onder zijn tweede en derde koning, David en zijn zoon Salomo. De buitengewone rijkdom van Salomo is alom bekend. Na Salomo's dood echter valt het welvarende rijk uiteen in een noordelijk deel, Israël, het rijk van de tien stammen, en in een zuidelijk deel, Juda en Benjamin. Dan komt er een tijd waarin het land achteruit gaat en in verval geraakt. Ook de godsdienst, de spil waarom alles in Israël draaide, wordt niet meer zo serieus genomen, en dikwijls komt het zelfs tot afgoderij. Bijvoorbeeld onder koning Achab, toen de Baalsdienst welig tierde.
In het jaar 722 v C wordt het noordelijk rijk Israël ten onder gebracht, en het volk van de tien stammen weggevoerd door de Assyrische koning Sargon II.
Het zuidelijk rijk, Juda, blijft nog enige tijd bestaan, maar niet lang. Want in 586 v Chr. komt er een nieuw dieptepunt, wanneer Nebukadnezar, koning der Chaldeeën en van Babylon, Jeruzalem en de tempel verwoest.
Nebukadnezar voert het Joodse volk in ballingschap weg naar Babylon. Jeremia 25 : 11 en 12.
Zeventig jaar lang heeft het Joodse volk in het land aan de Euphraat doorgebracht, ver van huis, ver van het land dat God aan Abraham beloofde.
Maar in het jaar 537 v Chr., als Babylon verslagen is en inmiddels de Perzen onder hun koning Cyrus de heersers geworden zijn, krijgt het Joodse volk toestemming om terug te keren naar het land van belofte (Daniël 9 : 2). Deze gebeurtenis, de vrijlating van het Joodse volk door Cyrus, of Cores zoals hij in de Bijbel heet, is voorzegd door de profeet Jesaja:
“Zo zegt de Here tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken voor hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren voor hem te openen, geen poorten blijven gesloten” (Jes. 45: 1).
Langzaam en beetje bij beetje trekt het Joodse volk dan terug naar het Beloofde Land.
Een begin wordt gemaakt met de herbouw van de tempel, en in het jaar 516 v Chr. is het heiligdom weer herrezen. Van een herstel van de Joodse natie mag men pas spreken wanneer in 445 v C onder leiding van de profeet Nehemia de herbouw van Jeruzalem wordt begonnen.
De tijden van David en Salomo keren niet terug. Ten eerste: alleen het volk van Juda was naar Babylon gevoerd, alleen dat volk ook betrok nu weer het oude land. De tien stammen, die eerder waren weggevoerd, kwamen niet terug. Ten tweede: na de terugkeer uit Babylon werd het land niet echt politiek zelfstandig, het bleef deel uitmaken van het MedoPerzische Rijk.
In het jaar 537 v Chr., als Babylon verslagen is en inmiddels de Perzen onder hun koning Cyrus de heersers geworden zijn, krijgt het Joodse volk toestemming om terug te keren naar het land van belofte (Daniël 9 : 2) om Jeruzalem en de tempel weer op te bouwen. Deze gebeurtenis en de vrijlating van het Joodse volk door Cyrus, of Cores, zoals hij in de Bijbel heet, staat onder leiding van Nehemia en is voorzegd door de profeet Jesaja:“Zo zegt de Here tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken voor hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren voor hem te openen, geen poorten blijven gesloten” (Jes. 45: 1).
(afb.: god-en-gebed.blogspot.com)
Na de Perzische overheersing komt de heerschappij van het GrieksMacedonische Rijk. Het is voor de Joden in de daarop volgende eeuwen heel moeilijk hun eigen cultuur en godsdienst te behouden, onderdegrote stroom van vreemde invloeden die tegelijk met de nieuwe heersers over het land spoelt. Kritiek wordt het vooral wanneer de Syriër Antiochus Epiphanes (regering van 175 tot 164 v C) met geweld probeert het Hellenisme onder de Joden ingang te doen vinden. Het optreden van Antiochus heeft een opstand ten gevolge. Deze opstand loopt voor de Joden gunstig af, Israël wordt daarna korte tijd zelfstandig onder de dynastie der Hasmonaeën. Deze zelfstandigheid duurt echter niet lang, want in het jaar 63 voor Christus wordt Jeruzalem ingenomen door de Romeinse veldheer Pompeius. Als de Romeinen dan in de jaren die daarop volgen het land systematisch afpersen komt het volk in verzet. De zogenaamde Joodse Oorlog, die daarop volgt, verloopt aanvankelijk voor de Joden nog wel succesvol, maar eindigt tenslotte in het jaar 70 na Christus, met het beleg en de verwoesting van Jeruzalem, in een tragedie. Een tragedie waarmee de verschrikkelijke profetie van Ezechiël in vervulling gaat. Deze profeet Ezechiël voorzag tot in de details de onheilen die zouden komen over zijn volk. Bij hem lezen we:
“Een derde deel van u zal door de pest sterven en door de honger omkomen in uw midden; een derde deel om u heen zal door het zwaard vallen; een derde deel zal Ik naar alle windstreken verstrooien en achter hen zal Ik het zwaard trekken”(Ezech. 5: 12).
Zo is het gebeurd. Nadat in het jaar 66 na Chr. de opstand van de Joden goed was losgebroken, kwam de Romeinse veldheer Vespasianus naar Palestina, veroverde dit en legde het beleg om .Jeruzalem. Hij werd toen naar Rome teruggeroepen om keizer te worden; vervolgens belegerde zijn zoon Titus de stad. Tijdens dit beleg viel een derde deel van de inwoners aan honger en onderlinge strijd ten offer.
Toen Titus vervolgens in het jaar 70 Jeruzalem innam en daarbij de tempel verwoestte, werd nog eens de helft van de toen aanwezige burgers, dat is een tweede derde deel van de oorspronkelijke bevolking, gedood. Het overgebleven derde deel is verstrooid in alle windstreken.
Later zullen we zien dat; in verband met wat de profeet Zacharia meedeelt, we moeten verwachten dat de geschiedenis zich herhalen zal.
Het is niet toevallig dat de val van Jeruzalem slechts korte tijd na de dood van Jezus Christus is gekomen. De komst van Jezus is een feit geweest van enorme betekenis, dat in vele opzichten een ommekeer heeft betekend. Veertig eeuwen na de zondeval verscheen de Messias. Twintig eeuwen lang, vanaf de roeping van Abraham, had God zich gericht op het Joodse volk. Deze twintig eeuwen, deze tweeduizend jaar zijn de twee ‘Gods’dagen gedurende deze tijd dat Israël het priestervolk was.
Maar toen Christus kwam tot de Zijnen heeft het grootste deel van het Joodse volk, in het bijzonder ook het Sanhedrin, dat is de Hoge Raad van het oude Israël, Hem verworpen.
“Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen”(Joh. 1: 11).
Jezus zelf heeft ook de ondergang van Jeruzalem voorzegd; we lezen dit in Mattheus 22 : 7. Veelal worden de woorden van de Heiland die hier door de apostel zijn opgetekend, afgedaan als „gelijkenis". In werkelijkheid gaf Jezus hier echter een profetie over de nabije toekomst van het Joodse volk. Jezus Christus spreekt over het koninkrijk der hemelen en Hij zegt dat dit rijk is als een koning, die eens voor zijn zoon een bruiloft had bereid. De gasten worden uitgenodigd, maar zij komen niet, bij herhaalde uitnodiging verschijnen zij nog niet, integendeel, zij beledigen en doden zelfs de dienaren van de koning, die hen vragen op de bruiloft te komen. De koning wordt zeer vertoornd, stuurt een leger op de weigerachtige gasten af, en zij worden gedood. Dan stuurt de koning zijn dienaren zijn wereld in en laat hen van overal bruiloftsgasten halen. Zij komen, en de bruiloft wordt gevierd.
(afb.: god-en-gebed.blogspot.com)
Na de Perzische overheersing komt de heerschappij van het GrieksMacedonische Rijk. Het is voor de Joden in de daarop volgende eeuwen heel moeilijk hun eigen cultuur en godsdienst te behouden, onderdegrote stroom van vreemde invloeden die tegelijk met de nieuwe heersers over het land spoelt. Kritiek wordt het vooral wanneer de Syriër Antiochus Epiphanes (regering van 175 tot 164 v C) met geweld probeert het Hellenisme onder de Joden ingang te doen vinden. Het optreden van Antiochus heeft een opstand ten gevolge. Deze opstand loopt voor de Joden gunstig af, Israël wordt daarna korte tijd zelfstandig onder de dynastie der Hasmonaeën. Deze zelfstandigheid duurt echter niet lang, want in het jaar 63 voor Christus wordt Jeruzalem ingenomen door de Romeinse veldheer Pompeius. Als de Romeinen dan in de jaren die daarop volgen het land systematisch afpersen komt het volk in verzet. De zogenaamde Joodse Oorlog, die daarop volgt, verloopt aanvankelijk voor de Joden nog wel succesvol, maar eindigt tenslotte in het jaar 70 na Christus, met het beleg en de verwoesting van Jeruzalem, in een tragedie. Een tragedie waarmee de verschrikkelijke profetie van Ezechiël in vervulling gaat. Deze profeet Ezechiël voorzag tot in de details de onheilen die zouden komen over zijn volk. Bij hem lezen we:
“Een derde deel van u zal door de pest sterven en door de honger omkomen in uw midden; een derde deel om u heen zal door het zwaard vallen; een derde deel zal Ik naar alle windstreken verstrooien en achter hen zal Ik het zwaard trekken”(Ezech. 5: 12).
Zo is het gebeurd. Nadat in het jaar 66 na Chr. de opstand van de Joden goed was losgebroken, kwam de Romeinse veldheer Vespasianus naar Palestina, veroverde dit en legde het beleg om .Jeruzalem. Hij werd toen naar Rome teruggeroepen om keizer te worden; vervolgens belegerde zijn zoon Titus de stad. Tijdens dit beleg viel een derde deel van de inwoners aan honger en onderlinge strijd ten offer.
Toen Titus vervolgens in het jaar 70 Jeruzalem innam en daarbij de tempel verwoestte, werd nog eens de helft van de toen aanwezige burgers, dat is een tweede derde deel van de oorspronkelijke bevolking, gedood. Het overgebleven derde deel is verstrooid in alle windstreken.
Later zullen we zien dat; in verband met wat de profeet Zacharia meedeelt, we moeten verwachten dat de geschiedenis zich herhalen zal.
Het is niet toevallig dat de val van Jeruzalem slechts korte tijd na de dood van Jezus Christus is gekomen. De komst van Jezus is een feit geweest van enorme betekenis, dat in vele opzichten een ommekeer heeft betekend. Veertig eeuwen na de zondeval verscheen de Messias. Twintig eeuwen lang, vanaf de roeping van Abraham, had God zich gericht op het Joodse volk. Deze twintig eeuwen, deze tweeduizend jaar zijn de twee ‘Gods’dagen gedurende deze tijd dat Israël het priestervolk was.
Maar toen Christus kwam tot de Zijnen heeft het grootste deel van het Joodse volk, in het bijzonder ook het Sanhedrin, dat is de Hoge Raad van het oude Israël, Hem verworpen.
“Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen”(Joh. 1: 11).
Jezus zelf heeft ook de ondergang van Jeruzalem voorzegd; we lezen dit in Mattheus 22 : 7. Veelal worden de woorden van de Heiland die hier door de apostel zijn opgetekend, afgedaan als „gelijkenis". In werkelijkheid gaf Jezus hier echter een profetie over de nabije toekomst van het Joodse volk. Jezus Christus spreekt over het koninkrijk der hemelen en Hij zegt dat dit rijk is als een koning, die eens voor zijn zoon een bruiloft had bereid. De gasten worden uitgenodigd, maar zij komen niet, bij herhaalde uitnodiging verschijnen zij nog niet, integendeel, zij beledigen en doden zelfs de dienaren van de koning, die hen vragen op de bruiloft te komen. De koning wordt zeer vertoornd, stuurt een leger op de weigerachtige gasten af, en zij worden gedood. Dan stuurt de koning zijn dienaren zijn wereld in en laat hen van overal bruiloftsgasten halen. Zij komen, en de bruiloft wordt gevierd.
In de gelijkenis van Jezus over het koninklijk bruiloftsmaal bereidt een koning voor zijn zoon een bruiloft. Als de gasten voor het feest niet willen komen, stuurt de koning zijn dienaren de wereld in en laat hen van overal bruiloftsgasten (van over de gehele wereld!!) halen. Zij komen, en de bruiloft wordt gevierd. De heidenen krijgen zo deel aan het verbond dat God sloot met Israël.
(afb. : www.collectiontrade.nl )
Duidelijk is wat Jezus bedoelt: God heeft voor Zijn Zoon, Jezus Christus een bruiloft bereid. Maar de uitverkoren gasten, het Joodse volk, willen niet komen. Tenslotte wordt God vertoornd en Hij zendt onheil over hen. Dan worden uit de wereld de gasten voor de bruiloft uitgenodigd. Met deze verwerping van de Zaligmaker is de nacht over Israël gekomen. Maar tegelijkertijd ging Gods gerechtigheid op over Europa. De volgende twee ‘Gods’dagen, de twintig eeuwen die volgen op de geboorte van Jezus Christus, hebben de Europese landen de macht en maken zij de dienst uit in de wereld, terwijl Israël volledig is uitgerangeerd.
Meer dan eens heeft Jezus gewag gemaakt van het naderende einde van Jeruzalem. In Mattheus 24 lezen we hoe Hij voorspelt, wijzende op de gebouwen van de tempel, dat niet één steen op de andere gelaten zal worden gelaten. Wanneer in het jaar 67 na Christus Vespasianus naar Jeruzalem optrekt, weet de christelijke gemeente van die stad dat het ogenblik nabij is waarvan Jezus sprak. De Christenen trekken weg naar Pella, en weten zo te ontkomen aan het bloedbad van het jaar 70.
Na de val van Jeruzalem begint de Diaspora, de verstrooiïng van het ,Joodse volk over Europa.
Een tijdperk breekt aan van bedreigiag en vervolging, van afpersing en moord.
De Joden die in de landen van het Midden-Oosten wonen worden, wanneer in de 7e eeuw de islam opkomt, onderdrukt omdat zij zich niet tot deze heidense godsdienst willen bekeren. Toch is de positie van de Joden in de Mohammedaanse gebieden nog dragelijk vergeleken bij die van hun volksgenoten in het „christelijke" Europa.
Reeds in het jaar 325 na Christus, tijdens het eerste Concilie van Nicaea, komt het tot een breuk tussen Jodendom en Christendom. Deze breuk leidt tot anti-Joodse maatregelen, en ook, reeds in de 6e en 7e eeuw, tot vervolgingen.
In de Middeleeuwen wordt de Joden in Europa op alle mogelijke manieren het leven zuur gemaakt. Het uitoefenen van een groot aantal beroepen wordt hun verboden, en ook in de handel, waarmee velen van hen zich noodgedwongen van een bestaan voorzien, maakt men het hen lastig.
Beschamend is intussen ook de rol die de Christelijke Kerk van die dagen gespeeld heeft. Zo wordt tijdens het Concilie van het jaar 1215 besloten voor de Joden de zogenaamde „gele lap" ín te voeren, een brandmerk, een .teken van schande dat zichtbaar moest worden gedragen door iedere Jood.
De kruisridders, ‘sidderend van vroomheid’ en begeerte naar het Heilige I.and, doen het al niet veel beter. Zij organiseren op hun tochten naar Jeruzalem, in het voorbijgaan, in het Rijnland bloedige Jodenvervolgingen.
Enkele landen gaan erin de Middeleeuwen zelfs toe over de Joden geheel van hun gebied te verdrijven. Engeland doet dit in 1290, Frankrijk in 1306.
In 1492, als de Arabieren uit Spanje worden verdreven, worden ook de Joden uit dit land verjaagd, zij vinden een heenkomen in Portugal, maar worden ook uit dat land verdreven. Velen van hen vluchten naar Italië, waar het in die tijd voor de Joden nog „redelijk" is; anderen stellen zich under de bescherming van de islam.
Ook het „gematigde" Italië kent overigens zijn antisemitisme. Het is zelfs in de Italiaanse stad Venetië waar in 1516 het eerste ghetto ontstaat, een exclusief Joodse stadswijk, geschapen met het doel de Joden van de Christenen te isoleren.
(afb. : www.collectiontrade.nl )
Duidelijk is wat Jezus bedoelt: God heeft voor Zijn Zoon, Jezus Christus een bruiloft bereid. Maar de uitverkoren gasten, het Joodse volk, willen niet komen. Tenslotte wordt God vertoornd en Hij zendt onheil over hen. Dan worden uit de wereld de gasten voor de bruiloft uitgenodigd. Met deze verwerping van de Zaligmaker is de nacht over Israël gekomen. Maar tegelijkertijd ging Gods gerechtigheid op over Europa. De volgende twee ‘Gods’dagen, de twintig eeuwen die volgen op de geboorte van Jezus Christus, hebben de Europese landen de macht en maken zij de dienst uit in de wereld, terwijl Israël volledig is uitgerangeerd.
Meer dan eens heeft Jezus gewag gemaakt van het naderende einde van Jeruzalem. In Mattheus 24 lezen we hoe Hij voorspelt, wijzende op de gebouwen van de tempel, dat niet één steen op de andere gelaten zal worden gelaten. Wanneer in het jaar 67 na Christus Vespasianus naar Jeruzalem optrekt, weet de christelijke gemeente van die stad dat het ogenblik nabij is waarvan Jezus sprak. De Christenen trekken weg naar Pella, en weten zo te ontkomen aan het bloedbad van het jaar 70.
Na de val van Jeruzalem begint de Diaspora, de verstrooiïng van het ,Joodse volk over Europa.
Een tijdperk breekt aan van bedreigiag en vervolging, van afpersing en moord.
De Joden die in de landen van het Midden-Oosten wonen worden, wanneer in de 7e eeuw de islam opkomt, onderdrukt omdat zij zich niet tot deze heidense godsdienst willen bekeren. Toch is de positie van de Joden in de Mohammedaanse gebieden nog dragelijk vergeleken bij die van hun volksgenoten in het „christelijke" Europa.
Reeds in het jaar 325 na Christus, tijdens het eerste Concilie van Nicaea, komt het tot een breuk tussen Jodendom en Christendom. Deze breuk leidt tot anti-Joodse maatregelen, en ook, reeds in de 6e en 7e eeuw, tot vervolgingen.
In de Middeleeuwen wordt de Joden in Europa op alle mogelijke manieren het leven zuur gemaakt. Het uitoefenen van een groot aantal beroepen wordt hun verboden, en ook in de handel, waarmee velen van hen zich noodgedwongen van een bestaan voorzien, maakt men het hen lastig.
Beschamend is intussen ook de rol die de Christelijke Kerk van die dagen gespeeld heeft. Zo wordt tijdens het Concilie van het jaar 1215 besloten voor de Joden de zogenaamde „gele lap" ín te voeren, een brandmerk, een .teken van schande dat zichtbaar moest worden gedragen door iedere Jood.
De kruisridders, ‘sidderend van vroomheid’ en begeerte naar het Heilige I.and, doen het al niet veel beter. Zij organiseren op hun tochten naar Jeruzalem, in het voorbijgaan, in het Rijnland bloedige Jodenvervolgingen.
Enkele landen gaan erin de Middeleeuwen zelfs toe over de Joden geheel van hun gebied te verdrijven. Engeland doet dit in 1290, Frankrijk in 1306.
In 1492, als de Arabieren uit Spanje worden verdreven, worden ook de Joden uit dit land verjaagd, zij vinden een heenkomen in Portugal, maar worden ook uit dat land verdreven. Velen van hen vluchten naar Italië, waar het in die tijd voor de Joden nog „redelijk" is; anderen stellen zich under de bescherming van de islam.
Ook het „gematigde" Italië kent overigens zijn antisemitisme. Het is zelfs in de Italiaanse stad Venetië waar in 1516 het eerste ghetto ontstaat, een exclusief Joodse stadswijk, geschapen met het doel de Joden van de Christenen te isoleren.
Overblijfselen van het Joodse ghetto in Venetië, dat duurde van 1516 tot 1797.
(foto:en.wikipedia.org/wiki/Venetian_Ghetto)
In Oost-Europa worden de Joden vervolgd en opgejaagd. Tijdens de Chmelnitzky-opstand in Polen, die woedt van 1648 tot 1658, vluchten vele Poolse Joden naar Amsterdam.
De Franse Revolutie, met als grondbeginsel Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, schijnt verandering te zullen brengen in de discriminering van het Joodse volk. Schijnt, want de gelijkberechtiging van de Joden blijkt niet veel meer dan theorie te zijn. In werkelijkheid blijft alom veel discriminatie bestaan.
In de negentiende eeuw is het vooral Duitsland, waar een heftig antisemitisme leeft, dat de Joden zó zeer het leven onmogelijk maakt, dat velen van hen noodgedwongen emigreren naar de Nieuwe Wereld, naar Amerika.
Aan het einde van de negentiende eeuw, in de jaren 1881-1882, beginnen in Rusland de eerste pogroms, Jodenvervolgingen op grote schaal. Veel Russische Joden zien zich gedwongen te emigreren.
Het allergrootste dieptepunt voor het Joodse volk komt pas in de twintigste eeuw, de eeuw waarin wij leven. In 1933 wordt Duitsland een nationaal-socialistisch geregeerd land. In de jaren daarop volgend worden er in een snel tempo een groot aantal discriminerende maatregelen tegen de Joden uitgevaardigd.
Deze maatregelen worden gevolgd door een programma van roof van alle Joodse bezittingen. Tenslotte worden de Joden door de nazi's, massaal, systematisch en met voorbedachten rade, in de gaskamers afgemaakt. Niet alleen Duitse Joden treft dit lot, maar ook Joden uit de landen die door Duitsland in de Tweede Wereldoorlog en daarvoor zijn bezet: totaal zes miljoen vermoorde Joden.
Ondanks alles, ondanks deze duizenden jaren durende geschiedenis van kommer en ellende, is het Joodse volk niet ten onder gegaan. Het is blijven bestaan, heeft ten dele ook het ‘oude geloof’ behouden.
Het joodse volk ging niet ten onder, integendeel, in zijn midden ontstond een beweging die herstel in de toestand van meer dan tweeduizend jaar geleden nastreefde, een beweging die zich ten doel stelde: de terugkeer van de Joden naar het Land van Belofte. Deze beweging is het Zionisme, gesticht door de Oostenrijker Theodor Herzl. Het Zionisme beoogde de terugkeer naar het land van weleer, dat is Palestina. Het is dan ook te begrijpen dat het voorstel, door Engeland in het jaar 1903 gedaan, om in het Afrikaanse land Oeganda een tehuis te stichten voor het Joodse volk, van de hand werd gewezen. Men wilde naar het land dat God aan Abraham beloofd had, en dat was niet Oeganda.
Een groot succes viel het Zionisme ten deel in het jaar 1917, toen de Engelse minister van Buitenlandse Zaken Balfour namens de Engelse regering verklaarde het streven naar een nationaal tehuis voor het Joodse volk in het land Palestina te willen steunen.
Kort na deze verklaring van Balfour valt het einde van de Eerste Wereldoorlog. Een einde dat in het voordeel is van Engeland en Frankrijk. Dat einde komt op 11 november 1918. Een datum en een tijdstip als een voorteken: de wapenstilstand werd getekend op het elfde uur van de elfde dag van de elfde maand. De „elfde ure" was voor de wereld aangebroken.
Met de Balfour-verklaring was de staat Israël nog geen feit. Harde, moeilijke jaren van opoffering en vaak ook teleurstelling volgden. De toenemende immigratie van Joden naar Palestina maakte dat de daar wonende bevolking zich meer en meer bedreigd ging voelen, en zich, althans gedeeltelijk, ook vijandig ging opstellen tegenover de Joodse pioniers. Engeland, dat beide partijen te vriend wenste te houden, modderde een tijdje aan in een poging om de standpunten van de tegenstanders met elkaar te verzoenen. Dat lukte niet, en toen gaf Engeland zijn mandaatgebied Palestina maar over aan de Verenigde Naties. Terwijl deze organisatie bezig was een plan van verdeling van het Palestijnse land op te stellen, riep op 15 mei 1948 David Ben Goerion de staat Israël uit.
Onmiddellijk volgde een oorlog met de Arabieren uit de omringende landen. Maar Israël doorstond deze eerste, heel moeilijke vuurproef glansrijk.
Vele Joden zijn sinds 1948 het oude land weer binnengestroomd, een land dat uiterst moeilijke tijden doormaakt, maar dat zich staande weet te houden dank zij de durf en het doorzettingsvermogen van zijn bewoners, overtuigd als deze ervan waren en zijn dat dit land het land van belofte was en is, het land der Joden.
Het is van belang, dat wij zeer ons bewust zijn, dat we leven in een tijd waarin het Joodse volk naar het land van Abraham weerkeert.
(foto:en.wikipedia.org/wiki/Venetian_Ghetto)
In Oost-Europa worden de Joden vervolgd en opgejaagd. Tijdens de Chmelnitzky-opstand in Polen, die woedt van 1648 tot 1658, vluchten vele Poolse Joden naar Amsterdam.
De Franse Revolutie, met als grondbeginsel Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, schijnt verandering te zullen brengen in de discriminering van het Joodse volk. Schijnt, want de gelijkberechtiging van de Joden blijkt niet veel meer dan theorie te zijn. In werkelijkheid blijft alom veel discriminatie bestaan.
In de negentiende eeuw is het vooral Duitsland, waar een heftig antisemitisme leeft, dat de Joden zó zeer het leven onmogelijk maakt, dat velen van hen noodgedwongen emigreren naar de Nieuwe Wereld, naar Amerika.
Aan het einde van de negentiende eeuw, in de jaren 1881-1882, beginnen in Rusland de eerste pogroms, Jodenvervolgingen op grote schaal. Veel Russische Joden zien zich gedwongen te emigreren.
Het allergrootste dieptepunt voor het Joodse volk komt pas in de twintigste eeuw, de eeuw waarin wij leven. In 1933 wordt Duitsland een nationaal-socialistisch geregeerd land. In de jaren daarop volgend worden er in een snel tempo een groot aantal discriminerende maatregelen tegen de Joden uitgevaardigd.
Deze maatregelen worden gevolgd door een programma van roof van alle Joodse bezittingen. Tenslotte worden de Joden door de nazi's, massaal, systematisch en met voorbedachten rade, in de gaskamers afgemaakt. Niet alleen Duitse Joden treft dit lot, maar ook Joden uit de landen die door Duitsland in de Tweede Wereldoorlog en daarvoor zijn bezet: totaal zes miljoen vermoorde Joden.
Ondanks alles, ondanks deze duizenden jaren durende geschiedenis van kommer en ellende, is het Joodse volk niet ten onder gegaan. Het is blijven bestaan, heeft ten dele ook het ‘oude geloof’ behouden.
Het joodse volk ging niet ten onder, integendeel, in zijn midden ontstond een beweging die herstel in de toestand van meer dan tweeduizend jaar geleden nastreefde, een beweging die zich ten doel stelde: de terugkeer van de Joden naar het Land van Belofte. Deze beweging is het Zionisme, gesticht door de Oostenrijker Theodor Herzl. Het Zionisme beoogde de terugkeer naar het land van weleer, dat is Palestina. Het is dan ook te begrijpen dat het voorstel, door Engeland in het jaar 1903 gedaan, om in het Afrikaanse land Oeganda een tehuis te stichten voor het Joodse volk, van de hand werd gewezen. Men wilde naar het land dat God aan Abraham beloofd had, en dat was niet Oeganda.
Een groot succes viel het Zionisme ten deel in het jaar 1917, toen de Engelse minister van Buitenlandse Zaken Balfour namens de Engelse regering verklaarde het streven naar een nationaal tehuis voor het Joodse volk in het land Palestina te willen steunen.
Kort na deze verklaring van Balfour valt het einde van de Eerste Wereldoorlog. Een einde dat in het voordeel is van Engeland en Frankrijk. Dat einde komt op 11 november 1918. Een datum en een tijdstip als een voorteken: de wapenstilstand werd getekend op het elfde uur van de elfde dag van de elfde maand. De „elfde ure" was voor de wereld aangebroken.
Met de Balfour-verklaring was de staat Israël nog geen feit. Harde, moeilijke jaren van opoffering en vaak ook teleurstelling volgden. De toenemende immigratie van Joden naar Palestina maakte dat de daar wonende bevolking zich meer en meer bedreigd ging voelen, en zich, althans gedeeltelijk, ook vijandig ging opstellen tegenover de Joodse pioniers. Engeland, dat beide partijen te vriend wenste te houden, modderde een tijdje aan in een poging om de standpunten van de tegenstanders met elkaar te verzoenen. Dat lukte niet, en toen gaf Engeland zijn mandaatgebied Palestina maar over aan de Verenigde Naties. Terwijl deze organisatie bezig was een plan van verdeling van het Palestijnse land op te stellen, riep op 15 mei 1948 David Ben Goerion de staat Israël uit.
Onmiddellijk volgde een oorlog met de Arabieren uit de omringende landen. Maar Israël doorstond deze eerste, heel moeilijke vuurproef glansrijk.
Vele Joden zijn sinds 1948 het oude land weer binnengestroomd, een land dat uiterst moeilijke tijden doormaakt, maar dat zich staande weet te houden dank zij de durf en het doorzettingsvermogen van zijn bewoners, overtuigd als deze ervan waren en zijn dat dit land het land van belofte was en is, het land der Joden.
Het is van belang, dat wij zeer ons bewust zijn, dat we leven in een tijd waarin het Joodse volk naar het land van Abraham weerkeert.
Te dien dage sloot de Here een verbond met Abram, zeggende: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven, van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat.
(afb. www.holyhome.nl/zondagschoolplaatjes)
Zoals gezegd bestond het oude volk van Israël uit twaalf stammen. Tien van deze stammen vormden na Salomo's dood het rijk Israël, de twee overige bewoonden het rijk Juda.
Toen in 722 voor Christus het noordelijke rijk Israël door de Assyriërs werd veroverd, werd het tienstammenvolk weggevoerd naar het noorden, naar Assyrië eerst, en later verder. Toch zouden de tien stammen weerkeren in het laatste der dagen (Jeremia 3 : 18).
Het volk van het rijk Juda werd in 586 v Chr. door Nebukadnezar naar Babylon gevoerd, maar deze mensen kwamen weer terug. De laatste eeuwen voor Christus woont dus alleen het volk van Juda in het Heilige Land. In het jaar 70 na Christus wordt ook het volk van Juda door de Romeinen verstrooid over Europa.
De tien stammen van het rijk Israël zijn natuurlijk óók wel ergens gebleven. Zij zijn naar het noorden getrokken, en tenslotte voor een belangrijk deel in Rusland terecht gekomen. Het volk van Juda daarentegen is verstrooid over het zuiden en westen van Europa. Tussen de tien en twee stammen in de Diaspora bestond een soort niemandsland: het Oostenrijks - Hongaarse gebied.
Oostenrijk - Hongarije was vanouds zeer antisemitisch, het was daarom niet raadzaam voor Joden om zich in dat gebied op te houden.
Een bevestiging van de anti-semitische traditie van Oostenrijk kan worden gezien in het belangrijke aandeel dat Oostenrijkers hebben gehad in de massale Jodenmoord van de Tweede Wereldoorlog. Vele „kopstukken" in het Duitse vernietigingsregime waren Oostenrijkers (bijv. Hitler, Eichmann, Seyss-Inquart, Rajakowitsch, Rauter).
Aan het einde van de negentiende eeuw komen in Rusland de grote Jodenvervolgingen, de pogroms. Dan komt een samenvloeien tot stand van de tien en de twee stammen.
Geheel overeenkomstig het Woord van God, overigens. Want de profeet Ezechiël zegt:
“En Ik zal hen tot een volk maken in het land, op de bergen Israels, en een koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken” (Ezech. 37: 22).
Dit is wat we zien gebeuren in onze dagen: het volk van God, dat wil zeggen het volk van de tien en het volk van de twee stammen, keert. verenigd terug naar het oude land.
De geschiedenis van het Joodse volk: een geschiedenis van armoede en ellende, van benauwdheid en pijn. Een geschiedenis echter ook van hoop, een hoop die nu terecht geweest blijkt te zijn, nu de nieuwe staat Israël er reeds 60 jaar is.
Een opzienbarende, een schokkende geschiedenis. En toch, een geschiedenis die geheel in de Bijbel, in Gods Woord is voorzegd. Gods Woord, dat Gods plan met de wereld bevat. Een plan waarin Israël een hoofdrol speelt.
De Bijbel en het volk Israël.
De Bijbel verklaart dat Israël het volk van God is, het is het volk dat God uitverkoren heeft. Het is, met de woorden van Deuterunomium 32 vers 10, Gods „oogappel". God heeft zich, van het begin afaan, altijd zeer intensief met dit, Zijn volk beziggehouden.
Dat begin van het Joodse volk komt met zijn aartsvader Abraham. Aan Abraham beloofde God een land, zoals we hierboven al gezien hebben. Maar niet alleen een land, meer, veel meer nog stelde God Abraham in het vooruitzicht:
Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden (Gen. 12: 2,3).
En Ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn (Gen. 13: 16).
Toen leidde Hij hem naar buiten, en zeide: Zie toch op naar de hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw nageslacht zijn (Gen. 15: 5).
Duidelijk blijkt uit het eerste Bijbelboek, Genesis, dat God met Abraham en zijn nakomelingen een heel bijzonder plan had.
God sloot met Abraham een verbond, zoals de Bijbel ons leert:
Te dien dage sloot de Here een verbond met Abram, zeggende: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven, van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat (Gen. 15: 18).
(afb. www.holyhome.nl/zondagschoolplaatjes)
Zoals gezegd bestond het oude volk van Israël uit twaalf stammen. Tien van deze stammen vormden na Salomo's dood het rijk Israël, de twee overige bewoonden het rijk Juda.
Toen in 722 voor Christus het noordelijke rijk Israël door de Assyriërs werd veroverd, werd het tienstammenvolk weggevoerd naar het noorden, naar Assyrië eerst, en later verder. Toch zouden de tien stammen weerkeren in het laatste der dagen (Jeremia 3 : 18).
Het volk van het rijk Juda werd in 586 v Chr. door Nebukadnezar naar Babylon gevoerd, maar deze mensen kwamen weer terug. De laatste eeuwen voor Christus woont dus alleen het volk van Juda in het Heilige Land. In het jaar 70 na Christus wordt ook het volk van Juda door de Romeinen verstrooid over Europa.
De tien stammen van het rijk Israël zijn natuurlijk óók wel ergens gebleven. Zij zijn naar het noorden getrokken, en tenslotte voor een belangrijk deel in Rusland terecht gekomen. Het volk van Juda daarentegen is verstrooid over het zuiden en westen van Europa. Tussen de tien en twee stammen in de Diaspora bestond een soort niemandsland: het Oostenrijks - Hongaarse gebied.
Oostenrijk - Hongarije was vanouds zeer antisemitisch, het was daarom niet raadzaam voor Joden om zich in dat gebied op te houden.
Een bevestiging van de anti-semitische traditie van Oostenrijk kan worden gezien in het belangrijke aandeel dat Oostenrijkers hebben gehad in de massale Jodenmoord van de Tweede Wereldoorlog. Vele „kopstukken" in het Duitse vernietigingsregime waren Oostenrijkers (bijv. Hitler, Eichmann, Seyss-Inquart, Rajakowitsch, Rauter).
Aan het einde van de negentiende eeuw komen in Rusland de grote Jodenvervolgingen, de pogroms. Dan komt een samenvloeien tot stand van de tien en de twee stammen.
Geheel overeenkomstig het Woord van God, overigens. Want de profeet Ezechiël zegt:
“En Ik zal hen tot een volk maken in het land, op de bergen Israels, en een koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken” (Ezech. 37: 22).
Dit is wat we zien gebeuren in onze dagen: het volk van God, dat wil zeggen het volk van de tien en het volk van de twee stammen, keert. verenigd terug naar het oude land.
De geschiedenis van het Joodse volk: een geschiedenis van armoede en ellende, van benauwdheid en pijn. Een geschiedenis echter ook van hoop, een hoop die nu terecht geweest blijkt te zijn, nu de nieuwe staat Israël er reeds 60 jaar is.
Een opzienbarende, een schokkende geschiedenis. En toch, een geschiedenis die geheel in de Bijbel, in Gods Woord is voorzegd. Gods Woord, dat Gods plan met de wereld bevat. Een plan waarin Israël een hoofdrol speelt.
De Bijbel en het volk Israël.
De Bijbel verklaart dat Israël het volk van God is, het is het volk dat God uitverkoren heeft. Het is, met de woorden van Deuterunomium 32 vers 10, Gods „oogappel". God heeft zich, van het begin afaan, altijd zeer intensief met dit, Zijn volk beziggehouden.
Dat begin van het Joodse volk komt met zijn aartsvader Abraham. Aan Abraham beloofde God een land, zoals we hierboven al gezien hebben. Maar niet alleen een land, meer, veel meer nog stelde God Abraham in het vooruitzicht:
Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden (Gen. 12: 2,3).
En Ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn (Gen. 13: 16).
Toen leidde Hij hem naar buiten, en zeide: Zie toch op naar de hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw nageslacht zijn (Gen. 15: 5).
Duidelijk blijkt uit het eerste Bijbelboek, Genesis, dat God met Abraham en zijn nakomelingen een heel bijzonder plan had.
God sloot met Abraham een verbond, zoals de Bijbel ons leert:
Te dien dage sloot de Here een verbond met Abram, zeggende: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven, van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat (Gen. 15: 18).
In Gods verbond met Abraham was besloten dat zijn nakomelingen talrijk zouden zijn als het zand aan de zee en als de sterren aan de hemel.
(afb. : en.wikipedia.org/wiki/Abraham)
Tussen God en de nakomelingen van Abraham, het volk Israël, bestond een theocratische band. God regeerde Zijn volk rechtstreeks. Het is God Zelf geweest die aan Zijn eigen volk wetten gaf: tijdens de uittocht van het Joodse volk uit Egypte heeft Hij Mozes Zijn wetsvoorschriften geopenbaard. God was in die tijd als het ware Staatshoofd van Israël. Ook toen waren er wel mensen die men als leiders van het volk kon beschouwen. Dat waren de Richteren, waarvan Jozua, Simson en Samuël misschien wel de bekendste zijn. Maar: zij waren niet veel meer dan vooraanstaande mannen, echte heersers waren zij niet. God alleen was Heerser over Israël.
God gaf Zijn volk wetten. En, toen dit was gebeurd, stelde Hij Zijn volk voor de keus: óf die wetten, die Goddelijke Geboden in ere houden, óf zich er niets van aantrekken. In het boek Leviticus, hoofdstuk 26, staat het te lezen. Indien Israël de wetten en geboden naleeft, dan zal het grote welstand kennen.
De dorstijd zal bij u duren tot de wijnoogst, en de wijnoogst tot de zaaitijd; gij zult uw brood eten tot verzadiging en veilig in uw land wonen (Leviticus 26: 5).
Een heerlijke, een grote toekomst staat Israël te wachten wanneer het God trouw blijft en zich aan Zijn geboden houdt. Een toekomst met God als Koning:
Maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn (Leviticus 26: 12).
Maar, als Israël zich niet houdt aan Cods Woord, dan gebeurt er iets anders, en ook dat heeft. God gezegd, wat de gevolgen zullen zijn van dié keuze:
Dan zal Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchtigen over uw zonden (Leviticus 26: 28).
Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk ruiken. Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die daarin wonen, zich daarover zullen ontzetten. Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop (Leviticus 26: 31-33).
God laat Zijn volk de vrijheid om te kiezen: kies voor Mij, en Ik zal mét jullie zijn, zegeningen zullen jullie deel zijn. Of: kies tegen Mij, maar dan haal je je Mijn toorn op de hals, en moet je zelf de gevolgen dragen.
Zoals hierboven werd opgemerkt werd Israël in de eerste tijd in de letterlijke zin des woords theocratisch geregeerd. God was Koning, de kinderen Israëls waren Zijn onderdanen.
Maar het volk Israël had op den duur geen vrede met deze situatie, het wenste zich een koning uit de mensen. Het had liever een tastbare, een zichtbare vorst dan een onzichtbare Heerser.
Voor Samuël, de laatste der Richteren, betekende het een grote teleurstelling dat het volk met alle geweld een koning wilde hebben. Misschien dacht hij dat hij persoonlijk tekort schoot, en dat het volk een jongere, sterkere en betere leider wilde hebben. Maar de roep om een koning was niet in de eerste plaats tegen Samuel gericht.. Het volk wenste zich in plaats van God een aardse koning, als „surrogaat". God zegt dan ook tot Samuel:
De Here zeide tot Samuel: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet u hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn (1 Sam. 8: 7).
(afb. : en.wikipedia.org/wiki/Abraham)
Tussen God en de nakomelingen van Abraham, het volk Israël, bestond een theocratische band. God regeerde Zijn volk rechtstreeks. Het is God Zelf geweest die aan Zijn eigen volk wetten gaf: tijdens de uittocht van het Joodse volk uit Egypte heeft Hij Mozes Zijn wetsvoorschriften geopenbaard. God was in die tijd als het ware Staatshoofd van Israël. Ook toen waren er wel mensen die men als leiders van het volk kon beschouwen. Dat waren de Richteren, waarvan Jozua, Simson en Samuël misschien wel de bekendste zijn. Maar: zij waren niet veel meer dan vooraanstaande mannen, echte heersers waren zij niet. God alleen was Heerser over Israël.
God gaf Zijn volk wetten. En, toen dit was gebeurd, stelde Hij Zijn volk voor de keus: óf die wetten, die Goddelijke Geboden in ere houden, óf zich er niets van aantrekken. In het boek Leviticus, hoofdstuk 26, staat het te lezen. Indien Israël de wetten en geboden naleeft, dan zal het grote welstand kennen.
De dorstijd zal bij u duren tot de wijnoogst, en de wijnoogst tot de zaaitijd; gij zult uw brood eten tot verzadiging en veilig in uw land wonen (Leviticus 26: 5).
Een heerlijke, een grote toekomst staat Israël te wachten wanneer het God trouw blijft en zich aan Zijn geboden houdt. Een toekomst met God als Koning:
Maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn (Leviticus 26: 12).
Maar, als Israël zich niet houdt aan Cods Woord, dan gebeurt er iets anders, en ook dat heeft. God gezegd, wat de gevolgen zullen zijn van dié keuze:
Dan zal Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchtigen over uw zonden (Leviticus 26: 28).
Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk ruiken. Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die daarin wonen, zich daarover zullen ontzetten. Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop (Leviticus 26: 31-33).
God laat Zijn volk de vrijheid om te kiezen: kies voor Mij, en Ik zal mét jullie zijn, zegeningen zullen jullie deel zijn. Of: kies tegen Mij, maar dan haal je je Mijn toorn op de hals, en moet je zelf de gevolgen dragen.
Zoals hierboven werd opgemerkt werd Israël in de eerste tijd in de letterlijke zin des woords theocratisch geregeerd. God was Koning, de kinderen Israëls waren Zijn onderdanen.
Maar het volk Israël had op den duur geen vrede met deze situatie, het wenste zich een koning uit de mensen. Het had liever een tastbare, een zichtbare vorst dan een onzichtbare Heerser.
Voor Samuël, de laatste der Richteren, betekende het een grote teleurstelling dat het volk met alle geweld een koning wilde hebben. Misschien dacht hij dat hij persoonlijk tekort schoot, en dat het volk een jongere, sterkere en betere leider wilde hebben. Maar de roep om een koning was niet in de eerste plaats tegen Samuel gericht.. Het volk wenste zich in plaats van God een aardse koning, als „surrogaat". God zegt dan ook tot Samuel:
De Here zeide tot Samuel: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet u hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn (1 Sam. 8: 7).
De Here zeide tot de profeet Samuel: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet u hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn.
(afb.: www.holyhome.nl/zondagschoolplaatjes)
En Israël krijgt zijn zin, het krijgt zijn koning. Een menselijke figuur wordt tussen God en Zijn volk ingeschoven.
In het begin van de koningstijd leek er overigens niets aan de hand te zijn. Het was immers juist onder de tweede en derde koning van Israël, David en Salomo, dat het land zijn grootste omvang, zijn grootste welvaart bereikte.
Maar dan komt, ronduit gezegd, de klad erin.
Na de dood van koning Salomo valt het rijk in twee delen uiteen, een noordelijk en een zuidelijk deel. De koningen van beide rijken vervallen van kwaad tot erger. Reeds Salomo zelf geraakte op het eind van zijn leven tot afgoderij, daartoe gebracht door zijn bijvrouwen. Van de latere koningen hebben velen het bijzonder bont gemaakt.
In het Bijbelboek I Koningen, de hoofdstukken 11 en volgende, kan men lezen op wat een weinig verheffende wijze de koningen van Israël en Juda, zoals de twee rijken heetten, zich hebben beziggehouden.
Israël holde gewoon achteruit na de komst van de koningen.
Zó verwonderlijk was dat niet. Het roepen om een koning immers betekende feitelijk het verbreken van het verbond dat God met Abraham sloot.
Israël wendde zich af van zijn God, en tekende daarmee zijn eigen vonnis. Want het volk had daarmee een keuze gemaakt uit de twee mogelijkheden die Leviticus 26 noemt: óf de Heere dienen en Zijn geboden onderhouden, óf zich niets van God aantrekken. De laatste weg was ingeslagen, en dat betekende dat nu ook de gevolgen konden worden verwacht die in Leviticus 26 in het vooruitzicht waren gesteld:
Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden (Lev. 26: 21).
Niet onmiddellijk traden deze gevolgen in, niet dadelijk heeft God de daad bij het woord gevoegd. Eerst heeft Hij profeten gezonden onder het volk, om te waarschuwen, om op te roepen tot bekering. Je zou zeggen dat God steeds weer Zijn volk nog een kans heeft willen geven om zich om te keren, om Zijn geboden weer te gaan eerbiedigen. Maar het volk heeft niet willen luisteren, niet naar de profeten en niet naar God zelf.
Het rijk Israël zou het eerst ten onder gaan, in het jaar 722 v Chr. Dit rijk van de tien stammen was goddelozer nog dan het rijk Juda. Reeds de eerste koning van het noordelijk rijk, Jerobeam, zondigde op een verschrikkelijke manier tegen God. Hij wilde, bevreesd als hij was voor het afnemen van zijn eigen macht, niet dat het volk naar Jeruzalem zou reizen, de hoofdstad van het rijk Juda, am God in Zijn Tempel offeranden te brengen. In plaats daarvan voerde hij een nieuwe godsdienst in: hij liet twee gouden kalveren maken, en hij liet het volk die afgoden aanbidden.
Toen overlegde de koning en maakte twee gouden kalveren, en zeide tot het volk: Het is te veel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Dit zijn uw goden, o Israel, die u uit het land Egypte hebben geleid
(1 Kon. 12: 28).
(afb.: www.holyhome.nl/zondagschoolplaatjes)
En Israël krijgt zijn zin, het krijgt zijn koning. Een menselijke figuur wordt tussen God en Zijn volk ingeschoven.
In het begin van de koningstijd leek er overigens niets aan de hand te zijn. Het was immers juist onder de tweede en derde koning van Israël, David en Salomo, dat het land zijn grootste omvang, zijn grootste welvaart bereikte.
Maar dan komt, ronduit gezegd, de klad erin.
Na de dood van koning Salomo valt het rijk in twee delen uiteen, een noordelijk en een zuidelijk deel. De koningen van beide rijken vervallen van kwaad tot erger. Reeds Salomo zelf geraakte op het eind van zijn leven tot afgoderij, daartoe gebracht door zijn bijvrouwen. Van de latere koningen hebben velen het bijzonder bont gemaakt.
In het Bijbelboek I Koningen, de hoofdstukken 11 en volgende, kan men lezen op wat een weinig verheffende wijze de koningen van Israël en Juda, zoals de twee rijken heetten, zich hebben beziggehouden.
Israël holde gewoon achteruit na de komst van de koningen.
Zó verwonderlijk was dat niet. Het roepen om een koning immers betekende feitelijk het verbreken van het verbond dat God met Abraham sloot.
Israël wendde zich af van zijn God, en tekende daarmee zijn eigen vonnis. Want het volk had daarmee een keuze gemaakt uit de twee mogelijkheden die Leviticus 26 noemt: óf de Heere dienen en Zijn geboden onderhouden, óf zich niets van God aantrekken. De laatste weg was ingeslagen, en dat betekende dat nu ook de gevolgen konden worden verwacht die in Leviticus 26 in het vooruitzicht waren gesteld:
Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden (Lev. 26: 21).
Niet onmiddellijk traden deze gevolgen in, niet dadelijk heeft God de daad bij het woord gevoegd. Eerst heeft Hij profeten gezonden onder het volk, om te waarschuwen, om op te roepen tot bekering. Je zou zeggen dat God steeds weer Zijn volk nog een kans heeft willen geven om zich om te keren, om Zijn geboden weer te gaan eerbiedigen. Maar het volk heeft niet willen luisteren, niet naar de profeten en niet naar God zelf.
Het rijk Israël zou het eerst ten onder gaan, in het jaar 722 v Chr. Dit rijk van de tien stammen was goddelozer nog dan het rijk Juda. Reeds de eerste koning van het noordelijk rijk, Jerobeam, zondigde op een verschrikkelijke manier tegen God. Hij wilde, bevreesd als hij was voor het afnemen van zijn eigen macht, niet dat het volk naar Jeruzalem zou reizen, de hoofdstad van het rijk Juda, am God in Zijn Tempel offeranden te brengen. In plaats daarvan voerde hij een nieuwe godsdienst in: hij liet twee gouden kalveren maken, en hij liet het volk die afgoden aanbidden.
Toen overlegde de koning en maakte twee gouden kalveren, en zeide tot het volk: Het is te veel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Dit zijn uw goden, o Israel, die u uit het land Egypte hebben geleid
(1 Kon. 12: 28).
Toen overlegde Jerobeam, de koning van Israël, bij zichzelf: hoe kan ik de Israëlieten in mijn land houden met de feesten? Hij maakte twee gouden kalveren, en zeide tot het volk: Het is te veel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Dit zijn uw goden, o Israel, die u uit het land Egypte hebben geleid.
(afb. : bible7evidence.blogspot.com)
En ná Jerobeam maakten zich de koningen van het noordelijk rijk Israël steeds en steeds weer aan deze zelfde zonde schuldig: ook zij lieten de gouden kalveren aanbidden. Voor het noordelijk rijk komt dan ook de straf het eerste. Een straf die reeds werd voorzegd door de profeet Jesaja.
Want voordat de jongen zal kunnen roepen: Mijn vader en mijn moeder, zal men de rijkdom van Damascus en de buit van Samaria voor de koning van Assur dragen (Jes. 8: 4).
God heeft er op een gegeven moment „genoeg van gekregen". Het tienstammenrijk is blijven zondigen, op de meest grove wijze; het heeft naar God niet willen luisteren.
Daarom was de Here zeer vertoornd geworden op Israel en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda (2 Kon. 17: 18).
God zendt de koningen van het machtige Assyrië om het volk Israël, dat in de zonde van Jerobeam volhardt, te straffen. De Assyrische koning Tiglath-Pilesar voerde de stam van Nafthali weg naar Assyrië. Zijn pvolger Sargon II verwoestte het noordelijk Israël, en voerde de rest van de bevolking naar Assyrië weg.
Toen Hij losgescheurd had van het huis van David, en zij Jerobeam, de zoon van Nebat, tot koning hadden gemaakt, had Jerobeam Israël van de Here afgetrokken en hen grote zonde doen bedrijven, Zodat de Israëlieten wandelden in al de zonden die Jerobeam begaan had; zij weken daarvan niet af, Totdat de Here Israël van voor zijn aangezicht verwijderde, zoals Hij gesproken had door al zijn knechten, de profeten. En Israël werd uit zijn land in ballingschap weggevoerd naar Assur, tot op de huidige dag (2 Kon. 17: 21-23).
Hoewel het rijk Juda minder van God afvallig was dan het rijk Israël, en het ook enkele godvrezende koningen gekend heeft, zoals bijvoorbeeld de vorst Hizkia, maakte ook dit rijk zich schuldig aan vele overtredingen van Gods geboden. Men hoeft er de profeten, in het bijzonder de profeet Jeremia, maar op na te slaan om erachter te komen hoe welig de afgoderij ook in Juda tierde.
Voor dit rijk Juda dreigde eveneens de straf, en ook dit rijk is gewaarschuwd door de profeten, die een vreselijke toekomst voorspelden, een toekomst in ballingschap.
Zie, Ik breng over u een volk van verre, o huis Israels, luidt het woord des Heren; een volk van eeuwen is het, een overoud volk, een volk, waarvan gij de taal niet kent en de spraak niet kunt verstaan (Jeremia 5: 15).
Want zo zegt de Here: Zie, Ik slinger de inwoners van het land ditmaal weg en Ik breng hen in benauwdheid, opdat zij vinden (Jeremia 10: 18).
Daarom, zo zegt de Here der heerscharen: Omdat gij naar mijn woorden niet gehoord hebt, zie, Ik laat alle geslachten van het Noorden komen, luidt het woord des Heren, en Nebukadressar, de koning van Babel, mijn dienaar, en breng hen tegen dit land en zijn inwoners, ja, tegen al deze volken rondom, en Ik sla hen met de ban, en maak hen tot een voorwerp van ontzetting, tot een aanfluiting en tot een eeuwige smaad, En Ik doe uit hun midden verdwijnen de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid, het geluid van de handmolen en het licht der lamp; Dan zal dat gehele land tot een oord van puinhopen, tot een woestenij worden. Deze volken nu zullen de koning van Babel dienstbaar zijn zeventig jaren (Jeremia 25: 8-11).
(afb. : bible7evidence.blogspot.com)
En ná Jerobeam maakten zich de koningen van het noordelijk rijk Israël steeds en steeds weer aan deze zelfde zonde schuldig: ook zij lieten de gouden kalveren aanbidden. Voor het noordelijk rijk komt dan ook de straf het eerste. Een straf die reeds werd voorzegd door de profeet Jesaja.
Want voordat de jongen zal kunnen roepen: Mijn vader en mijn moeder, zal men de rijkdom van Damascus en de buit van Samaria voor de koning van Assur dragen (Jes. 8: 4).
God heeft er op een gegeven moment „genoeg van gekregen". Het tienstammenrijk is blijven zondigen, op de meest grove wijze; het heeft naar God niet willen luisteren.
Daarom was de Here zeer vertoornd geworden op Israel en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda (2 Kon. 17: 18).
God zendt de koningen van het machtige Assyrië om het volk Israël, dat in de zonde van Jerobeam volhardt, te straffen. De Assyrische koning Tiglath-Pilesar voerde de stam van Nafthali weg naar Assyrië. Zijn pvolger Sargon II verwoestte het noordelijk Israël, en voerde de rest van de bevolking naar Assyrië weg.
Toen Hij losgescheurd had van het huis van David, en zij Jerobeam, de zoon van Nebat, tot koning hadden gemaakt, had Jerobeam Israël van de Here afgetrokken en hen grote zonde doen bedrijven, Zodat de Israëlieten wandelden in al de zonden die Jerobeam begaan had; zij weken daarvan niet af, Totdat de Here Israël van voor zijn aangezicht verwijderde, zoals Hij gesproken had door al zijn knechten, de profeten. En Israël werd uit zijn land in ballingschap weggevoerd naar Assur, tot op de huidige dag (2 Kon. 17: 21-23).
Hoewel het rijk Juda minder van God afvallig was dan het rijk Israël, en het ook enkele godvrezende koningen gekend heeft, zoals bijvoorbeeld de vorst Hizkia, maakte ook dit rijk zich schuldig aan vele overtredingen van Gods geboden. Men hoeft er de profeten, in het bijzonder de profeet Jeremia, maar op na te slaan om erachter te komen hoe welig de afgoderij ook in Juda tierde.
Voor dit rijk Juda dreigde eveneens de straf, en ook dit rijk is gewaarschuwd door de profeten, die een vreselijke toekomst voorspelden, een toekomst in ballingschap.
Zie, Ik breng over u een volk van verre, o huis Israels, luidt het woord des Heren; een volk van eeuwen is het, een overoud volk, een volk, waarvan gij de taal niet kent en de spraak niet kunt verstaan (Jeremia 5: 15).
Want zo zegt de Here: Zie, Ik slinger de inwoners van het land ditmaal weg en Ik breng hen in benauwdheid, opdat zij vinden (Jeremia 10: 18).
Daarom, zo zegt de Here der heerscharen: Omdat gij naar mijn woorden niet gehoord hebt, zie, Ik laat alle geslachten van het Noorden komen, luidt het woord des Heren, en Nebukadressar, de koning van Babel, mijn dienaar, en breng hen tegen dit land en zijn inwoners, ja, tegen al deze volken rondom, en Ik sla hen met de ban, en maak hen tot een voorwerp van ontzetting, tot een aanfluiting en tot een eeuwige smaad, En Ik doe uit hun midden verdwijnen de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid, het geluid van de handmolen en het licht der lamp; Dan zal dat gehele land tot een oord van puinhopen, tot een woestenij worden. Deze volken nu zullen de koning van Babel dienstbaar zijn zeventig jaren (Jeremia 25: 8-11).
In Jeremia 25 zegt de profeet: Daarom, zo zegt de Here der heerscharen: Omdat gij naar mijn woorden niet gehoord hebt, zie, Ik laat alle geslachten van het Noorden komen, luidt het woord des Heren, en Nebukadressar, de koning van Babel, mijn dienaar, en breng hen tegen dit land en zijn inwoners, ja, tegen al deze volken rondom, en Ik sla hen met de ban.
(afb.: en.wikipedia.org/wiki/Roman_civil_wars)
En de straf komt: in het jaar 586 voor Christus komt Nebukadnezar, koning van Babel. Hij verwoest de tempel en voert het volk weg naar Babel.
Zeventig jaar heeft dit eerste strafgericht in beslag genomen, een tijdsduur die ook door de profeet Jeremia is voorzegd, zoals we zagen. Zeventig jaar heeft Gods volk in Babylon in ballingschap verkeerd. Zeventig jaren die nodig waren om één van de zonden waaraan het volk Israël zich sinds de koningstijd had schuldig gemaakt, te compenseren.
Toen God aan Israël Zijn wetten gaf, had Hij namelijk bevolen dat het land iedere zeven jaar een jaar lang braak moest liggen. Dit was het zogenaamde sabbatsjaar.
Zes jaar zult gij uw land bezaaien en zijn opbrengst inzamelen, Maar in het zevende zult gij het braak laten liggen en het met rust laten, opdat de armen van uw volk eten, en wat zij overlaten zal het gedierte des velds eten. Evenzo zult gij doen met uw wijngaard en met uw olijfbomen
(Exodus 23: 10, 11).
Dit gebod, een sabbatsjaar te houden, was niet zomaar een gebod zonder meer, het had een veel diepere betekenis. Het was tegelijkertijd een profetisch gebod, waarin weer duidelijk Gods plan met dé wereld, ook voor de toekomst, tot uiting komt. Het geeft namelijk als het ware een vergezicht op de grote Dag des Heeren, de Grote Sabbat die komen zal na het einde van het genadetijdperk, het tijdperk waarin wij thans leven. God schiep de wereld in zes dagen, en de zevende dag die daarop volgde was een rustdag.
In de eindtijd zal ook de echte Rustdag komen, de Godsdag, de duizend jaar van vrede voor deze wereld. Duizend jaar waarin satan gebonden zal zijn, zoals geschreven staat in de Openbaring van Johannes.
En ik zag een engel nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren,en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden, voordat de duizend jaren voleindigd waren; daarna moest hij voor een korte tijd worden losgelaten En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten (Openbaring 20: 1-3).
Zes plus één, dat is een combinatie die een belangrijke rol speelt in Gods plan met de wereld. In het klein, maar ook in het groot. Zes dagen zult gij arbeiden, de zevende dag dient een rustdag te zijn. Zes jaren zult gij uw land bewerken, het zevende jaar zal het braak liggen. Gods Woord is duidelijk genoeg. De koningen echter stoorden zich niet meer aan dit sabbatsjaar, zij meenden dat zij dit jaar niet missen konden. Daarom moesten de verzuimde sabbatsjaren als het ware worden ingehaald. En dat gebeurde toen het land zeventig jaar gedwongen braak lag tijdens de Babylonische ballingschap.
Om het woord des Heren, door Jeremia verkondigd, in vervulling te doen gaan: totdat het land zijn sabbatsjaren vergoed gekregen heeft. Al de dagen die het woest lag, heeft het gerust, om zeventig jaar vol te maken (2 Kronieken 36 : 21).
Aan de ballingschap in Babylon kwam een einde, een einde dat ook was voorzegd in het profetische Woord:
Want zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik in het lot van mijn volk Israel en Juda een keer breng, zegt de Here, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb, zodat zij het zullen bezitten (Jeremia 30: 3). In die tijd leven we nu.
(afb.: en.wikipedia.org/wiki/Roman_civil_wars)
En de straf komt: in het jaar 586 voor Christus komt Nebukadnezar, koning van Babel. Hij verwoest de tempel en voert het volk weg naar Babel.
Zeventig jaar heeft dit eerste strafgericht in beslag genomen, een tijdsduur die ook door de profeet Jeremia is voorzegd, zoals we zagen. Zeventig jaar heeft Gods volk in Babylon in ballingschap verkeerd. Zeventig jaren die nodig waren om één van de zonden waaraan het volk Israël zich sinds de koningstijd had schuldig gemaakt, te compenseren.
Toen God aan Israël Zijn wetten gaf, had Hij namelijk bevolen dat het land iedere zeven jaar een jaar lang braak moest liggen. Dit was het zogenaamde sabbatsjaar.
Zes jaar zult gij uw land bezaaien en zijn opbrengst inzamelen, Maar in het zevende zult gij het braak laten liggen en het met rust laten, opdat de armen van uw volk eten, en wat zij overlaten zal het gedierte des velds eten. Evenzo zult gij doen met uw wijngaard en met uw olijfbomen
(Exodus 23: 10, 11).
Dit gebod, een sabbatsjaar te houden, was niet zomaar een gebod zonder meer, het had een veel diepere betekenis. Het was tegelijkertijd een profetisch gebod, waarin weer duidelijk Gods plan met dé wereld, ook voor de toekomst, tot uiting komt. Het geeft namelijk als het ware een vergezicht op de grote Dag des Heeren, de Grote Sabbat die komen zal na het einde van het genadetijdperk, het tijdperk waarin wij thans leven. God schiep de wereld in zes dagen, en de zevende dag die daarop volgde was een rustdag.
In de eindtijd zal ook de echte Rustdag komen, de Godsdag, de duizend jaar van vrede voor deze wereld. Duizend jaar waarin satan gebonden zal zijn, zoals geschreven staat in de Openbaring van Johannes.
En ik zag een engel nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren,en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden, voordat de duizend jaren voleindigd waren; daarna moest hij voor een korte tijd worden losgelaten En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten (Openbaring 20: 1-3).
Zes plus één, dat is een combinatie die een belangrijke rol speelt in Gods plan met de wereld. In het klein, maar ook in het groot. Zes dagen zult gij arbeiden, de zevende dag dient een rustdag te zijn. Zes jaren zult gij uw land bewerken, het zevende jaar zal het braak liggen. Gods Woord is duidelijk genoeg. De koningen echter stoorden zich niet meer aan dit sabbatsjaar, zij meenden dat zij dit jaar niet missen konden. Daarom moesten de verzuimde sabbatsjaren als het ware worden ingehaald. En dat gebeurde toen het land zeventig jaar gedwongen braak lag tijdens de Babylonische ballingschap.
Om het woord des Heren, door Jeremia verkondigd, in vervulling te doen gaan: totdat het land zijn sabbatsjaren vergoed gekregen heeft. Al de dagen die het woest lag, heeft het gerust, om zeventig jaar vol te maken (2 Kronieken 36 : 21).
Aan de ballingschap in Babylon kwam een einde, een einde dat ook was voorzegd in het profetische Woord:
Want zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik in het lot van mijn volk Israel en Juda een keer breng, zegt de Here, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb, zodat zij het zullen bezitten (Jeremia 30: 3). In die tijd leven we nu.
Israël overleefde alle ballingschappen en keerde terug, maar de meest aangrijpende gebeurtenissen komen nog, als Israël terugkeert uit de laatste ballingschap. Het kaartje laat zien waar ze heen gegaan zijn en dus ook terug zullen keren, want God heeft het gezegd.
(afb. : www.returntrue.pcextreme.nl/.../de-verloren-stammen-van-israel)
Na de terugkeer uit Babylon scheen de oude tijd voor het rijk Juda weer terug te zullen keren. Het was schijnbaar. Want wérkelijk zelfstandig werd het rijk niet meer, het werd beheerst en overheerst door de grootmachten van die tijd, achtereenvolgens het Medo-Perzische, het Grieks-Macedonische en het Romeinse Rijk.
Die overheersing was voor Juda natuurlijk uiterst onaangenaam, soms zelfs een ware verschrikking, zoals tijdens de heerschappij van de Hellenist Antiochus Epiphanes, die heel veel Joden uitmoordde. Toch was dit alles nog niets vergeleken bij het grote, het tweede strafgericht dat komen zou.
Mozes' vijfde boek, het boek Deuteronomium, geeft, evenals Levitïcns hoofdstuk 26, aan wat de gevolgen zullen zijn voor het Joodse volk wanneer het zich van God afwendt.
Met weinigen zult gij overblijven, terwijl gij talrijk geweest zijt als de sterren des hemels, omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de Here, uw God. De Here zal u verstrooien onder alle natien van het ene einde der aarde tot het andere; aldaar zult gij andere goden dienen, die noch gij noch uw vaderen gekend hebben: hout en steen (Deut. 28: 62, 64).
Het volk zou verstrooid worden, over de gehele aarde. Met het tienstammenrijk was dit reeds gebeurd, de bevolking daarvan was weggevoerd naar Assyrië, en het rijk is nooit meer hersteld. Met Juda was dit anders, zoa1s wij zagen: het volk van Juda mocht naar huis van de Perzische vorst Cyrus, naar het land der vaderen. Dat kwam omdat dit volk niet zó zwaar gezondigd had, maar daarnaast vooral óók omdat het juist dit volk was waaruit de Messias, Jezus Christus, geboren worden zou.
Maar ook het volk van Juda zondigde, en blééf zondigen na de terugkeer uit Babylon.
We behoeven maar een blik te slaan in het boek van de profeet Maleachi om te zien hóe ondankbaar het volk was jegens God, Die het uit Babylon had bevrijd.
Het volk wendde zich af van God, steeds weer. Ja, zelfs toen God Zijn Zoon op aarde zond, Jezus Christus, de Zaligmaker, toen heeft het volk ook Hém niet willen aanvaarden.
Want mijn volk heeft twee boze daden bedreven: Mij, de bron van levend water, hebben zij verlaten, om zichzelf bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden (Jeremia 2: 13).
Het volk, Gods volk, heeft zich afgewend van Jezus Christus.
Toen, toen ook het volk van Juda blééf ingaan tegen de Here, toen het zelfs de Messias verworpen en gekruisigd had, toen kon het niet anders, of ook voor dit volk zou het woord van Deuteronomium 28 in vervulling gaan: de verstrooiïng over de hele aarde zou ook over dit volk komen. Toen ook was duidelijk dat voor Juda eveneens de gebeurtenis moest worden verwacht waarvan Leviticus 26 sprak:
Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk ruiken. Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die daarin wonen, zich daarover zullen ontzetten. Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop (Leviticus 26: 31-33).
Een strafgericht, veel vreselijker en ontstellender dan het eerste, zou over Juda komen. Ook de Here Jezus Christus zélf heeft dit strafgericht voorzegd. Zo lezen we in het evangelie van Mattheüs:
En Jezus ging de tempel uit en vertrok. En zijn discipelen kwamen tot Hem om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. En Hij antwoordde en zeide tot hen: Ziet gij dit alles niet? Voorwaar, Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken (Mattheüs 24: 1,2).
(afb. : www.returntrue.pcextreme.nl/.../de-verloren-stammen-van-israel)
Na de terugkeer uit Babylon scheen de oude tijd voor het rijk Juda weer terug te zullen keren. Het was schijnbaar. Want wérkelijk zelfstandig werd het rijk niet meer, het werd beheerst en overheerst door de grootmachten van die tijd, achtereenvolgens het Medo-Perzische, het Grieks-Macedonische en het Romeinse Rijk.
Die overheersing was voor Juda natuurlijk uiterst onaangenaam, soms zelfs een ware verschrikking, zoals tijdens de heerschappij van de Hellenist Antiochus Epiphanes, die heel veel Joden uitmoordde. Toch was dit alles nog niets vergeleken bij het grote, het tweede strafgericht dat komen zou.
Mozes' vijfde boek, het boek Deuteronomium, geeft, evenals Levitïcns hoofdstuk 26, aan wat de gevolgen zullen zijn voor het Joodse volk wanneer het zich van God afwendt.
Met weinigen zult gij overblijven, terwijl gij talrijk geweest zijt als de sterren des hemels, omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de Here, uw God. De Here zal u verstrooien onder alle natien van het ene einde der aarde tot het andere; aldaar zult gij andere goden dienen, die noch gij noch uw vaderen gekend hebben: hout en steen (Deut. 28: 62, 64).
Het volk zou verstrooid worden, over de gehele aarde. Met het tienstammenrijk was dit reeds gebeurd, de bevolking daarvan was weggevoerd naar Assyrië, en het rijk is nooit meer hersteld. Met Juda was dit anders, zoa1s wij zagen: het volk van Juda mocht naar huis van de Perzische vorst Cyrus, naar het land der vaderen. Dat kwam omdat dit volk niet zó zwaar gezondigd had, maar daarnaast vooral óók omdat het juist dit volk was waaruit de Messias, Jezus Christus, geboren worden zou.
Maar ook het volk van Juda zondigde, en blééf zondigen na de terugkeer uit Babylon.
We behoeven maar een blik te slaan in het boek van de profeet Maleachi om te zien hóe ondankbaar het volk was jegens God, Die het uit Babylon had bevrijd.
Het volk wendde zich af van God, steeds weer. Ja, zelfs toen God Zijn Zoon op aarde zond, Jezus Christus, de Zaligmaker, toen heeft het volk ook Hém niet willen aanvaarden.
Want mijn volk heeft twee boze daden bedreven: Mij, de bron van levend water, hebben zij verlaten, om zichzelf bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden (Jeremia 2: 13).
Het volk, Gods volk, heeft zich afgewend van Jezus Christus.
Toen, toen ook het volk van Juda blééf ingaan tegen de Here, toen het zelfs de Messias verworpen en gekruisigd had, toen kon het niet anders, of ook voor dit volk zou het woord van Deuteronomium 28 in vervulling gaan: de verstrooiïng over de hele aarde zou ook over dit volk komen. Toen ook was duidelijk dat voor Juda eveneens de gebeurtenis moest worden verwacht waarvan Leviticus 26 sprak:
Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk ruiken. Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die daarin wonen, zich daarover zullen ontzetten. Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop (Leviticus 26: 31-33).
Een strafgericht, veel vreselijker en ontstellender dan het eerste, zou over Juda komen. Ook de Here Jezus Christus zélf heeft dit strafgericht voorzegd. Zo lezen we in het evangelie van Mattheüs:
En Jezus ging de tempel uit en vertrok. En zijn discipelen kwamen tot Hem om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. En Hij antwoordde en zeide tot hen: Ziet gij dit alles niet? Voorwaar, Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken (Mattheüs 24: 1,2).
De tempel van Jeruzalem werd verwoest in het jaar 70 na Chr. en werd in brand gestoken, waarmee de profetische woorden van Jezus uitkwamen dat geen steen oop de andere gelaten zou worden.
(afb. pt.wikipedia.org/wiki/Tito_(imperador)
En zo, precies zó is het gebeurd: Jeruzalem is door de Romeinen onder Titus ingenomen, de tempel is totaal verwoest, en de heiligdommen daaruit weggevoerd naar Rome. Niet één steen van dat grootse en machtige bouwwerk, het Huis van God, is op de andere blijven staan. Zoals voorzegd was, is het Joodse volk onder de heidenen verstrooid, tot aan de uiteinden der aarde.
Verschrikkelijk is de geschiedenis van het Joodse volk in die verstrooiïng geweest. Verschrikkelijk, maar toch volgens Gods plan, zoals Hij dat in Zijn Woord geopenbaard had.
Maar: hiermede was het gebeuren niet afgedaan. Was dat wél het geval geweest, het Joodse volk zou zonder twijfel ten onder zijn gegaan, het zou niet meer hebben bestaan in onze tijd. Maar het bestaat wél, altijd. Het is áltijd Gods volk, Gods oogappel. Een volk dat voor God in de wereld een hoofdrol vervult, en zal vervullen. En ook dát heeft God door Zijn dienstknechten, de profeten, geopenbaard.
Duizend jaren zijn voor God als één dag: een Godsdag duurt duizend jaar. Nu lezen we bij de profeet Hosea:
Komt, laat ons wederkeren tot de Here! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn aangezicht (Hosea 6: 1,2).
Het is God die gestraft heeft, maar het is ook God die het weer goed zal maken, zo zegt Hosea. En Hij zal dat doen na twee dagen. Twee dagen, twee Godsdagen, dat is tweemaal duizend jaar, tweeduizend jaar. Hoelang is het geleden dat Jeruzalem ingenomen en verwoest werd, en dat het volk Gods verstrooid werd? Tweeduizend jaar, bijna. Naar het Profetisch Woord zou nu, in onze tijd, het herstel voor Israël moeten komen. Wanneer wij nu naar het Midden-Oosten kijken, dan zien we hóe waar dit is, hóe getrouw God is.
Bijzonder treffend is Israëls herstel voorzegd door de grote profeet Ezechiël. Wij lezen bij hem in hoofdstuk 37:
De hand des Heren kwam op mij, en de Here voerde mij in de geest naar buiten en zette mij neer in een dal; dat was vol beenderen. Hij deed mij daar aan alle kanten omheen lopen en zie, zij lagen in grote menigte door het dal verspreid, en zie, zij waren zeer dor. En Hij zeide tot mij: Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven? En ik zeide: Here Here, Gij weet het (Ezech. 37: 1-3).
Er waren vele beenderen, en zij waren zeer dor. Dat was wat de profeet Ezechiël zag.
Het joodse volk, omvangrijk in getal, was dor en verspreid over de aarde. Zouden deze beenderen, zou dit volk weer levend worden? Je zou zeggen, lange tijd heeft het er niet op geleken, in de verste verten niet. Het scheen alsof Gods volk voor altijd verstrooid was. En het scheen ook, vooral in de vorige eeuw, of de Joden er zich nu eindelijk bij zouden neerleggen verstrooid te zijn. Het scheen of zij niet meer kónden geloven dat ze ooit nog eens naar het Oude Land zouden terugkeren.
We lezen verder bij Ezechiël:
Voorts zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israels. Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan (Ezech. 37: 11).
Buitengewoon treffend is het beeld dat de profeet hier gebruikt. Want in het midden van de vorige eeuw wáren de beenderen zeer dor.
De hoofdbestanddelen van beenderen zijn kalk en lijm. Wanneer de lijm uit beenderen verdwijnt, dan worden zij broos, dor. De bindingskracht gaat verloren.
Zo was het ook gesteld met het Joodse volk in de vorige eeuw: de bindingskracht verdween, de beenderen werden dor, de totale ontbinding dreigde.
(afb. pt.wikipedia.org/wiki/Tito_(imperador)
En zo, precies zó is het gebeurd: Jeruzalem is door de Romeinen onder Titus ingenomen, de tempel is totaal verwoest, en de heiligdommen daaruit weggevoerd naar Rome. Niet één steen van dat grootse en machtige bouwwerk, het Huis van God, is op de andere blijven staan. Zoals voorzegd was, is het Joodse volk onder de heidenen verstrooid, tot aan de uiteinden der aarde.
Verschrikkelijk is de geschiedenis van het Joodse volk in die verstrooiïng geweest. Verschrikkelijk, maar toch volgens Gods plan, zoals Hij dat in Zijn Woord geopenbaard had.
Maar: hiermede was het gebeuren niet afgedaan. Was dat wél het geval geweest, het Joodse volk zou zonder twijfel ten onder zijn gegaan, het zou niet meer hebben bestaan in onze tijd. Maar het bestaat wél, altijd. Het is áltijd Gods volk, Gods oogappel. Een volk dat voor God in de wereld een hoofdrol vervult, en zal vervullen. En ook dát heeft God door Zijn dienstknechten, de profeten, geopenbaard.
Duizend jaren zijn voor God als één dag: een Godsdag duurt duizend jaar. Nu lezen we bij de profeet Hosea:
Komt, laat ons wederkeren tot de Here! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn aangezicht (Hosea 6: 1,2).
Het is God die gestraft heeft, maar het is ook God die het weer goed zal maken, zo zegt Hosea. En Hij zal dat doen na twee dagen. Twee dagen, twee Godsdagen, dat is tweemaal duizend jaar, tweeduizend jaar. Hoelang is het geleden dat Jeruzalem ingenomen en verwoest werd, en dat het volk Gods verstrooid werd? Tweeduizend jaar, bijna. Naar het Profetisch Woord zou nu, in onze tijd, het herstel voor Israël moeten komen. Wanneer wij nu naar het Midden-Oosten kijken, dan zien we hóe waar dit is, hóe getrouw God is.
Bijzonder treffend is Israëls herstel voorzegd door de grote profeet Ezechiël. Wij lezen bij hem in hoofdstuk 37:
De hand des Heren kwam op mij, en de Here voerde mij in de geest naar buiten en zette mij neer in een dal; dat was vol beenderen. Hij deed mij daar aan alle kanten omheen lopen en zie, zij lagen in grote menigte door het dal verspreid, en zie, zij waren zeer dor. En Hij zeide tot mij: Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven? En ik zeide: Here Here, Gij weet het (Ezech. 37: 1-3).
Er waren vele beenderen, en zij waren zeer dor. Dat was wat de profeet Ezechiël zag.
Het joodse volk, omvangrijk in getal, was dor en verspreid over de aarde. Zouden deze beenderen, zou dit volk weer levend worden? Je zou zeggen, lange tijd heeft het er niet op geleken, in de verste verten niet. Het scheen alsof Gods volk voor altijd verstrooid was. En het scheen ook, vooral in de vorige eeuw, of de Joden er zich nu eindelijk bij zouden neerleggen verstrooid te zijn. Het scheen of zij niet meer kónden geloven dat ze ooit nog eens naar het Oude Land zouden terugkeren.
We lezen verder bij Ezechiël:
Voorts zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israels. Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan (Ezech. 37: 11).
Buitengewoon treffend is het beeld dat de profeet hier gebruikt. Want in het midden van de vorige eeuw wáren de beenderen zeer dor.
De hoofdbestanddelen van beenderen zijn kalk en lijm. Wanneer de lijm uit beenderen verdwijnt, dan worden zij broos, dor. De bindingskracht gaat verloren.
Zo was het ook gesteld met het Joodse volk in de vorige eeuw: de bindingskracht verdween, de beenderen werden dor, de totale ontbinding dreigde.
De Here God zei tegen de profeet Ezechiël (hoofdstuk 37):” Profeteer over deze beenderen en zeg tot hen: gij dorre beenderen, hoort het woord des Heren. Zo spreekt de Here Here tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven; Ik zal spieren op u leggen, vlees op u doen komen, u met een huid overtrekken en geest in u brengen, zodat gij herleeft; en gij zult weten, dat Ik de Here ben. Ik nu profeteerde zoals mij bevolen was, en zodra ik profeteerde, ontstond er een geruis, en zie, een beweging, en de beenderen voegden zich aaneen zoals zij bij elkander behoorden; Ik zag toe, en zie, er kwamen spieren op, en vlees, en er trok een huid overheen; maar geest was er nog niet in hen”.
(afb. josiehagenministries.blogspot.com)
Dit had verschillende oorzaken.
Ten eerste was daar de emancipatie, de gelijkschakeling van de Joden aan de andere bewoners van de landen waar zij woonden. In de jaren van 1789 tot 1874, na de Franse Revolutie dus, brachten in de landen van het Westen, emancipatiebesluiten gelijkstelling voor de Joden. Nu was deze emancipatie in de praktijk nog wel niet veel meer dan een wassen neus, want het antisemitisme bleef. Maar deze emancipatiegedachte had tóch het gevolg dat de eenheid in het joodse volk, voorheen een gesloten groep waarvoor andere regels golden, werd verstoord.
Van meer belang nog dan de emancipatie is in dit verband de hervormingsbeweging onder de Joden, dat is het streven om aan de (christelijke) omgeving gelijkvormig te worden. Deze beweging wilde de sabbat, de besnijdenis en de spijswetten afschaffen, en verder zelfs de liturgie uit de christelijke kerk en ook het orgelspel invoeren, om maar zoveel mogelijk gelijk te zijn aan de „anderen". De oud-Hebreeuwse taal werd door de hervormers vervangen door de landstaal. De radikale reform schafte de verplichte hoofdbedekking voor mannen in de synagoge af, evenals het dragen van de gebedsmantel.
Vele Joden hadden geen verwachting meer, en juist in de vorige eeuw ziet men een sterke tendens tot assimilatie. Een tendens tot een opgaan, een verdwijnen in de massa van de landen waarin zij woonden.
Franse Joden zouden Fransen worden, in niets meer onderscheiden van andere Fransen, Duitse Joden Duitsers, enzovoort. Het Joodse volk leek tot verdwijnen gedoemd. Dit was schijn. Want God had een ander plan. Een plan dat Hij meedeelde aan Ezechiël.
Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg tot hen: gij dorre beenderen, hoort het woord des Heren. Zo spreekt de Here Here tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven; Ik zal spieren op u leggen, vlees op u doen komen, u met een huid overtrekken en geest in u brengen, zodat gij herleeft; en gij zult weten, dat Ik de Here ben. Ik nu profeteerde zoals mij bevolen was, en zodra ik profeteerde, ontstond er een geruis, en zie, een beweging, en de beenderen voegden zich aaneen zoals zij bij elkander behoorden; Ik zag toe, en zie, er kwamen spieren op, en vlees, en er trok een huid overheen; maar geest was er nog niet in hen. Daarop zeide Hij tot mij: Profeteer tot de geest, profeteer, mensenkind, en zeg tot de geest: zo zegt de Here Here: kom van de vier windstreken, o geest, en blaas in deze gedoden, zodat zij herleven. Toen profeteerde ik, zoals Hij mij bevolen had; en de geest kwam in hen en zij herleefden en gingen op hun voeten staan, een geweldig groot leger (Exech. 37: 4-10)..
Dit zegt Gods dienstknecht, dit lezen we in Gods Woord. En, wat is er gebeurd?
Het was de Oostenrijkse journalist Theodor Herzl, die de Zionistenbeweging oprichtte. Deze beweging wilde in het oude land, Palestina, een tehuis scheppen voor de Joden uit de hele wereld. Herzl was het die gesproken heeft: „Gij dorre beenderen, hoort het Woord des Heren". Hij deed dit in een tijd waarin het bijzonder onwaarschijnlijk leek dat er ooit een terugkeer naar Palestina mogelijk zou zijn.
Al vanaf het jaar 1517 heersten de Turken in dit gebied, en het zag er bepaald niet naar uit dat het land spoedig bevrijd zou worden. Maar Herzl heeft zich door die sombere vooruitzichten niet laten afschrikken. Integendeel, hij is doorgegaan, en heeft een grote aanhang gekregen.
„ ..... En zie, daar werden zenuwen op hen, en daar kwam vlees op, en Hij trok een huid over hen." Inderdaad, in Bazel kreeg, in het jaar 1897, de Zionistenbeweging gestalte.
(afb. josiehagenministries.blogspot.com)
Dit had verschillende oorzaken.
Ten eerste was daar de emancipatie, de gelijkschakeling van de Joden aan de andere bewoners van de landen waar zij woonden. In de jaren van 1789 tot 1874, na de Franse Revolutie dus, brachten in de landen van het Westen, emancipatiebesluiten gelijkstelling voor de Joden. Nu was deze emancipatie in de praktijk nog wel niet veel meer dan een wassen neus, want het antisemitisme bleef. Maar deze emancipatiegedachte had tóch het gevolg dat de eenheid in het joodse volk, voorheen een gesloten groep waarvoor andere regels golden, werd verstoord.
Van meer belang nog dan de emancipatie is in dit verband de hervormingsbeweging onder de Joden, dat is het streven om aan de (christelijke) omgeving gelijkvormig te worden. Deze beweging wilde de sabbat, de besnijdenis en de spijswetten afschaffen, en verder zelfs de liturgie uit de christelijke kerk en ook het orgelspel invoeren, om maar zoveel mogelijk gelijk te zijn aan de „anderen". De oud-Hebreeuwse taal werd door de hervormers vervangen door de landstaal. De radikale reform schafte de verplichte hoofdbedekking voor mannen in de synagoge af, evenals het dragen van de gebedsmantel.
Vele Joden hadden geen verwachting meer, en juist in de vorige eeuw ziet men een sterke tendens tot assimilatie. Een tendens tot een opgaan, een verdwijnen in de massa van de landen waarin zij woonden.
Franse Joden zouden Fransen worden, in niets meer onderscheiden van andere Fransen, Duitse Joden Duitsers, enzovoort. Het Joodse volk leek tot verdwijnen gedoemd. Dit was schijn. Want God had een ander plan. Een plan dat Hij meedeelde aan Ezechiël.
Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg tot hen: gij dorre beenderen, hoort het woord des Heren. Zo spreekt de Here Here tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven; Ik zal spieren op u leggen, vlees op u doen komen, u met een huid overtrekken en geest in u brengen, zodat gij herleeft; en gij zult weten, dat Ik de Here ben. Ik nu profeteerde zoals mij bevolen was, en zodra ik profeteerde, ontstond er een geruis, en zie, een beweging, en de beenderen voegden zich aaneen zoals zij bij elkander behoorden; Ik zag toe, en zie, er kwamen spieren op, en vlees, en er trok een huid overheen; maar geest was er nog niet in hen. Daarop zeide Hij tot mij: Profeteer tot de geest, profeteer, mensenkind, en zeg tot de geest: zo zegt de Here Here: kom van de vier windstreken, o geest, en blaas in deze gedoden, zodat zij herleven. Toen profeteerde ik, zoals Hij mij bevolen had; en de geest kwam in hen en zij herleefden en gingen op hun voeten staan, een geweldig groot leger (Exech. 37: 4-10)..
Dit zegt Gods dienstknecht, dit lezen we in Gods Woord. En, wat is er gebeurd?
Het was de Oostenrijkse journalist Theodor Herzl, die de Zionistenbeweging oprichtte. Deze beweging wilde in het oude land, Palestina, een tehuis scheppen voor de Joden uit de hele wereld. Herzl was het die gesproken heeft: „Gij dorre beenderen, hoort het Woord des Heren". Hij deed dit in een tijd waarin het bijzonder onwaarschijnlijk leek dat er ooit een terugkeer naar Palestina mogelijk zou zijn.
Al vanaf het jaar 1517 heersten de Turken in dit gebied, en het zag er bepaald niet naar uit dat het land spoedig bevrijd zou worden. Maar Herzl heeft zich door die sombere vooruitzichten niet laten afschrikken. Integendeel, hij is doorgegaan, en heeft een grote aanhang gekregen.
„ ..... En zie, daar werden zenuwen op hen, en daar kwam vlees op, en Hij trok een huid over hen." Inderdaad, in Bazel kreeg, in het jaar 1897, de Zionistenbeweging gestalte.
Met een staande ovatie, die vijftien minuten aanhield, werd Theodor Herzl bij de opening van het Eerste Zionistische Congres op 17 augustus 1897 in het Zwitserse Basel door de 204 delegaties uit 15 verschillende landen begroet. In zijn daarop volgende toespraak bracht hij het gevoelen van de afgevaardigden als volgt onder woorden: ‘We zijn hier om het fundament te leggen voor het huis dat als onderdak moet dienen voor de joodse natie’.
(foto: he.wikipedia.org/wiki/הקונגרס_הציוני_העולמי_השני)
Zoals gezegd, het leek er aanvankelijk niet op dat de Zionistenbeweging krijgen zou wat zij wenste: een joods nationaal tehuis in Palestina. Ook Engeland zag in dat een verwezenlijking van het zionistisch ideaal wel héél ver weg was. Daarom heeft dit land in het jaar 1903 het aanbod gedaan het Afrikaanse koloniegebied Oeganda beschikbaar te stellen voor een Joodse staat.
Toen dit aanbod door de Zionistenbeweging was afgewezen scheen het alsof er nooit meer een Joodse staat komen zou.
Maar: God is getrouw, ook voor Zijn volk, juist en in de eerste plaats voor Zijn volk. En het wonder geschiedt in het jaar 1917, in de Eerste Wereldoorlog.
In het jaar 1916 was de militaire situatie voor de geallieerde mogendheden kritiek, in het bijzonder voor Engeland. De geallieerden hadden een achterstand op het gebied van de in de strijd te velde gebruikte gifgassen. De toestand zag er vooral voor Engeland slecht uit. Gelukkig was er aan de Universiteit van Manchester een briljant geleerde, de Joodse scheikundige Chaïm Weizmann, die in deze moeilijke situatie wel raad wist. Hij was bereid zijn grote kunde op chemisch gebied in dienst te stellen van de geallieerde mogendheden, in ruil voor een tegemoetkoming aan de Zionistenbeweging.
Wanneer dan de Engelse regering vervolgens in november 1917 door de verklaring van Balfour toezegde de stichting van een nationaal tehuis voor het Joodse volk in Palestina te zullen bevorderen, dan deed dit land dat niet - en dit moet men altijd goed bedenken - omdat het zo graag de Joden wilde helpen, maar alleen omdat het bang was de oorlog niet te zullen winnen.
Kort na de verklaring van Balfour wordt het land Palestina bevrijd uit Turkse banden. De terugkeer van het Joodse volk naar het Beloofde Land kan beginnen. En hij begint ook, die terugkeer, maar dan wel met grote moeite. Want Engeland, bang als het is zijn goodwill te verliezen bij de Arabische bevolking van Palestina, aan wie dat land, in 1916 al, nota bene óók toezeggingen gedaan had inzake Palestina, probeert zoveel mogelijk het enthousiasme van het joodse volk bij de wederopbouw van het oude vaderland af te remmen.
Het komt zelfs zover dat de in Palestina teruggekeerde Joden zich genoodzaakt zien tot ondergrondse en terroristische acties die mede tegen Engeland zijn gericht.
Het heeft tot na de grote Jodenmoord door Duitsland in de Tweede Wereldoorlog geduurd, voordat de wereld inzag dat de nieuwe joodse staat diende te worden erkend. Dat is dan in het jaar 1948 eindelijk gebeurd, en toen is de terugkeer van Gods volk naar het aan Abraham beloofde land pas goed op gang gekomen.
Dat wat onmogelijk, dat wat ondenkbaar scheen, maar waarvan de profeten al voorzeggingen hadden gedaan, was gebeurd: Israël was, na tweeduizend jaar, herrezen!
Israël als richtsnoer voor de gehele mensheid.
Ieder die kennis neemt van de geschiedenis van het Joodse volk, van de geschiedenis van Israël, en die daarbij de Bijbel leest, zal moeten toegeven wat een bijzonder boek de Bijbel is: er is een volk, waarvan de geschiedenis uniek is, anders dan de geschiedenis van andere volken. En tóch, ondanks dit bijzondere, onverwachte en onbegrijpelijke ervan, is deze geschiedenis in de Bijbel voorzegd! Voor ieder die niet geloven kan dat de Bijbel Gods Woord is, moet zoiets op zijn minst toch wel een héél bijzondere, zogenaamd „toevallige" samenloop van omstandigheden zijn.
Toevallig? Wij weten wel beter. Bijzonder, ja. Maar toevallig in het geheel niet.
Israël is Gods volk, door dit volk geeft God blijk van Zijn plan met de wereld, door dit volk laat God zien dat Hij steeds, onafgebroken, met de wereld, Zijn wereld die Hij geschapen heeft, bezig is. Gods Woord, de Bijbel, spreekt dan ook veel over Gods volk, dat is begrijpelijk. Toch is Gods volk niet het enige volk dat in Gods plan met de wereld betrokken is. Ook de andere volken zijn dat, en ook over de andere volken wordt in de Bijbel gesproken. Sterker nog: ook over de andere volken wordt in de Bijbel geprofeteerd, zoals er over Israël geprofeteerd wordt. We hebben gezien hoe de profetieën over Israël in vervulling gegaan zijn. Een interessante vraag is, of ook de profetieën aangaande de ándere volken zijn vervuld.
Een bijzondere plaats onder de profeten wordt ingenomen door Daniël. Daniël was een man van God, aan wie God Zijn wil openbaarde. Wat Daniël van de andere profeten onderscheidt is dat hij hoveling was. Een deftige man, zou je kunnen zeggen. En een geleerd man. Daniël was één van de Joden die in Babylon in ballingschap waren. Koning Nebukadnezar, de Babylonische heerser, begunstigde Daniël, nam hem op aan zijn hof en stelde hem in de gelegenheid zich in de wetenschap te bekwamen.
(foto: he.wikipedia.org/wiki/הקונגרס_הציוני_העולמי_השני)
Zoals gezegd, het leek er aanvankelijk niet op dat de Zionistenbeweging krijgen zou wat zij wenste: een joods nationaal tehuis in Palestina. Ook Engeland zag in dat een verwezenlijking van het zionistisch ideaal wel héél ver weg was. Daarom heeft dit land in het jaar 1903 het aanbod gedaan het Afrikaanse koloniegebied Oeganda beschikbaar te stellen voor een Joodse staat.
Toen dit aanbod door de Zionistenbeweging was afgewezen scheen het alsof er nooit meer een Joodse staat komen zou.
Maar: God is getrouw, ook voor Zijn volk, juist en in de eerste plaats voor Zijn volk. En het wonder geschiedt in het jaar 1917, in de Eerste Wereldoorlog.
In het jaar 1916 was de militaire situatie voor de geallieerde mogendheden kritiek, in het bijzonder voor Engeland. De geallieerden hadden een achterstand op het gebied van de in de strijd te velde gebruikte gifgassen. De toestand zag er vooral voor Engeland slecht uit. Gelukkig was er aan de Universiteit van Manchester een briljant geleerde, de Joodse scheikundige Chaïm Weizmann, die in deze moeilijke situatie wel raad wist. Hij was bereid zijn grote kunde op chemisch gebied in dienst te stellen van de geallieerde mogendheden, in ruil voor een tegemoetkoming aan de Zionistenbeweging.
Wanneer dan de Engelse regering vervolgens in november 1917 door de verklaring van Balfour toezegde de stichting van een nationaal tehuis voor het Joodse volk in Palestina te zullen bevorderen, dan deed dit land dat niet - en dit moet men altijd goed bedenken - omdat het zo graag de Joden wilde helpen, maar alleen omdat het bang was de oorlog niet te zullen winnen.
Kort na de verklaring van Balfour wordt het land Palestina bevrijd uit Turkse banden. De terugkeer van het Joodse volk naar het Beloofde Land kan beginnen. En hij begint ook, die terugkeer, maar dan wel met grote moeite. Want Engeland, bang als het is zijn goodwill te verliezen bij de Arabische bevolking van Palestina, aan wie dat land, in 1916 al, nota bene óók toezeggingen gedaan had inzake Palestina, probeert zoveel mogelijk het enthousiasme van het joodse volk bij de wederopbouw van het oude vaderland af te remmen.
Het komt zelfs zover dat de in Palestina teruggekeerde Joden zich genoodzaakt zien tot ondergrondse en terroristische acties die mede tegen Engeland zijn gericht.
Het heeft tot na de grote Jodenmoord door Duitsland in de Tweede Wereldoorlog geduurd, voordat de wereld inzag dat de nieuwe joodse staat diende te worden erkend. Dat is dan in het jaar 1948 eindelijk gebeurd, en toen is de terugkeer van Gods volk naar het aan Abraham beloofde land pas goed op gang gekomen.
Dat wat onmogelijk, dat wat ondenkbaar scheen, maar waarvan de profeten al voorzeggingen hadden gedaan, was gebeurd: Israël was, na tweeduizend jaar, herrezen!
Israël als richtsnoer voor de gehele mensheid.
Ieder die kennis neemt van de geschiedenis van het Joodse volk, van de geschiedenis van Israël, en die daarbij de Bijbel leest, zal moeten toegeven wat een bijzonder boek de Bijbel is: er is een volk, waarvan de geschiedenis uniek is, anders dan de geschiedenis van andere volken. En tóch, ondanks dit bijzondere, onverwachte en onbegrijpelijke ervan, is deze geschiedenis in de Bijbel voorzegd! Voor ieder die niet geloven kan dat de Bijbel Gods Woord is, moet zoiets op zijn minst toch wel een héél bijzondere, zogenaamd „toevallige" samenloop van omstandigheden zijn.
Toevallig? Wij weten wel beter. Bijzonder, ja. Maar toevallig in het geheel niet.
Israël is Gods volk, door dit volk geeft God blijk van Zijn plan met de wereld, door dit volk laat God zien dat Hij steeds, onafgebroken, met de wereld, Zijn wereld die Hij geschapen heeft, bezig is. Gods Woord, de Bijbel, spreekt dan ook veel over Gods volk, dat is begrijpelijk. Toch is Gods volk niet het enige volk dat in Gods plan met de wereld betrokken is. Ook de andere volken zijn dat, en ook over de andere volken wordt in de Bijbel gesproken. Sterker nog: ook over de andere volken wordt in de Bijbel geprofeteerd, zoals er over Israël geprofeteerd wordt. We hebben gezien hoe de profetieën over Israël in vervulling gegaan zijn. Een interessante vraag is, of ook de profetieën aangaande de ándere volken zijn vervuld.
Een bijzondere plaats onder de profeten wordt ingenomen door Daniël. Daniël was een man van God, aan wie God Zijn wil openbaarde. Wat Daniël van de andere profeten onderscheidt is dat hij hoveling was. Een deftige man, zou je kunnen zeggen. En een geleerd man. Daniël was één van de Joden die in Babylon in ballingschap waren. Koning Nebukadnezar, de Babylonische heerser, begunstigde Daniël, nam hem op aan zijn hof en stelde hem in de gelegenheid zich in de wetenschap te bekwamen.
Een bijzondere plaats onder de profeten wordt ingenomen door Daniël. Daniël was een man van God, aan wie God Zijn wil openbaarde. Wat Daniël van de andere profeten onderscheidt is dat hij hoveling was. Daniël was één van de Joden die in Babylon in ballingschap waren. Koning Nebukadnezar, de Babylonische heerser, begunstigde Daniël, nam hem op aan zijn hof en stelde hem in de gelegenheid zich in de wetenschap te bekwamen. Elke dag bad hij enkele malen met het gezicht naar Jeruzalem.
(afb. : bijbelenzo.wordpress.com/tag/daniel)
Omdat Daniël een bijzonder wijze man was vroeg de koning hem wel eens om raad, ook al was hij dan geen Chaldeeër zoals Nebukadnezar zelf, maar „slechts" een Joodse banneling.
Nebukadnezar, de grote koning had een vreemde droom. De volgende dag wist hij zich deze droom niet te herinneren. Dat hinderde hem, want op een of andere manier voelde de koning wel dat het een belangrijke droom was geweest. Nebukadnezar riep al zijn raadslieden bij zich, een groep waarzeggers, sterrenwichelaars en tovenaars. Maar zij allen bleven het antwoord schuldig op de vraag hoe en wat de koning gedroomd had. Toen werd Daniël geroepen. En het was deze balling, deze zoon van Gods volk, die alle geleerden van Babylon in hun hemd liet staan. Want Daniël vertelde de koning niet alleen wat hij gedroomd had, maar hij gaf er ook een uitleg bij.
Daniel gaf de koning ten antwoord: De verborgenheid waarnaar de koning vraagt, kunnen geen wijzen, bezweerders, geleerden of waarzeggers de koning te kennen geven. Maar er is een God in de hemel, die verborgenheden openbaart; Hij heeft de koning Nebukadnessar bekendgemaakt wat in de toekomende dagen geschieden zal (Dan. 2: 27, 28).
Het is God die Daniël de droom van Nebukadnezar geopenbaard heeft, het is ook God die de profeet heeft laten weten dat het hier om een zeer bijzondere droom ging, een droom over „wat er geschieden zal in het laatste der dagen". En zo kwam het dat Daniël de koning zijn droom vertellen kon:
Gij, o koning, hadt een gezicht, en zie, er was een groot beeld! Dit beeld was hoog, en de glans ervan was buitengewoon; het stond voor u, en de aanblik ervan was schrikwekkend. Het hoofd van dat beeld was van gedegen goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en lendenen van koper, Zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer deels van leem. Terwijl gij bleeft toezien, raakte, zonder toedoen van mensenhanden, een steen los, die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde; Toen werden tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud verbrijzeld, en zij werden gelijk kaf op een dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was; maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg, die de gehele aarde vulde (Dan. 2: 31-35).
En, toen Daniël de koning zijn droom verteld had, gaf de profeet de uitleg daarvan: het gouden hoofd, dat was het rijk van Nebukadnezar zélf, de andere lichaamsdelen symboliseerden latere rijken, de rijken die zouden komen ná Nebukadnezar. Maar die rijken zouden allemaal verdwijnen, en tenslotte zou daar een ander, een groot en eeuwig Rijk voor in de plaats komen: de steen die het beeld sloeg, zou tot een berg worden en de gehele wereld vervullen:
Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid (Dan. 2: 44).
(afb. : bijbelenzo.wordpress.com/tag/daniel)
Omdat Daniël een bijzonder wijze man was vroeg de koning hem wel eens om raad, ook al was hij dan geen Chaldeeër zoals Nebukadnezar zelf, maar „slechts" een Joodse banneling.
Nebukadnezar, de grote koning had een vreemde droom. De volgende dag wist hij zich deze droom niet te herinneren. Dat hinderde hem, want op een of andere manier voelde de koning wel dat het een belangrijke droom was geweest. Nebukadnezar riep al zijn raadslieden bij zich, een groep waarzeggers, sterrenwichelaars en tovenaars. Maar zij allen bleven het antwoord schuldig op de vraag hoe en wat de koning gedroomd had. Toen werd Daniël geroepen. En het was deze balling, deze zoon van Gods volk, die alle geleerden van Babylon in hun hemd liet staan. Want Daniël vertelde de koning niet alleen wat hij gedroomd had, maar hij gaf er ook een uitleg bij.
Daniel gaf de koning ten antwoord: De verborgenheid waarnaar de koning vraagt, kunnen geen wijzen, bezweerders, geleerden of waarzeggers de koning te kennen geven. Maar er is een God in de hemel, die verborgenheden openbaart; Hij heeft de koning Nebukadnessar bekendgemaakt wat in de toekomende dagen geschieden zal (Dan. 2: 27, 28).
Het is God die Daniël de droom van Nebukadnezar geopenbaard heeft, het is ook God die de profeet heeft laten weten dat het hier om een zeer bijzondere droom ging, een droom over „wat er geschieden zal in het laatste der dagen". En zo kwam het dat Daniël de koning zijn droom vertellen kon:
Gij, o koning, hadt een gezicht, en zie, er was een groot beeld! Dit beeld was hoog, en de glans ervan was buitengewoon; het stond voor u, en de aanblik ervan was schrikwekkend. Het hoofd van dat beeld was van gedegen goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en lendenen van koper, Zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer deels van leem. Terwijl gij bleeft toezien, raakte, zonder toedoen van mensenhanden, een steen los, die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde; Toen werden tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud verbrijzeld, en zij werden gelijk kaf op een dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was; maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg, die de gehele aarde vulde (Dan. 2: 31-35).
En, toen Daniël de koning zijn droom verteld had, gaf de profeet de uitleg daarvan: het gouden hoofd, dat was het rijk van Nebukadnezar zélf, de andere lichaamsdelen symboliseerden latere rijken, de rijken die zouden komen ná Nebukadnezar. Maar die rijken zouden allemaal verdwijnen, en tenslotte zou daar een ander, een groot en eeuwig Rijk voor in de plaats komen: de steen die het beeld sloeg, zou tot een berg worden en de gehele wereld vervullen:
Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid (Dan. 2: 44).
Omdat God de droom, die Nebukadnezar in zijn slaap had gezien had, aan Daniël openbaarde, kon die hem aan de koning verklaren. Het was een heel bijzondere droom, een droom over „wat er geschieden zal in het laatste der dagen".
(afb. bijbelenzo.wordpress.com/2012/10/29/de-tweede-droom-van-nebukadnezar)
Toen Daniël deze droom vertelde en de uitleg ervan gaf, had niemand er enig idee van hóe het allemaal precies zou toegaan in de tijden waarover Daniël sprak. Want toen, bijna zesentwintig eeuwen geleden, was dat allemaal nog verre toekomst. Maar nu, nu we zoveel verder zijn, hebben we veel van die droom van de koning van het oude Babylon in vervulling zien gaan.
Het gouden hoofd, dat was het Babylonische Rijk. Daniël zegt het zelf al in hoofdstuk 2 vers 38.
En na het gouden hoofd, na het Babylonische Rijk, is werkelijk een nieuw rijk gekomen: het Medo-Perzische Rijk, in de droom van de koning de zilveren borst en de zilveren armen van het beeld. Hierna is gekomen:
….een derde koninkrijk, van koper, dat heersen zal over de gehele aarde (Dan. 2: 39).
En werkelijk: het Grieks-Macedonische Rijk, dat het Medo-Perzische Rijk opvolgde als belangrijkste wereldmacht, heerste over de gehele toentertijd bekende wereld. Dit Grieks-Macedonische Rijk moest op zijn beurt weer plaats maken voor het ijzeren rijk, het Romeinse Rijk.
En een vierde koninkrijk zal hard zijn als ijzer; juist zoals ijzer alles verbrijzelt en vermorzelt; en gelijk ijzer, dat vergruizelt, zal dit die allen verbrijzelen en vergruizelen (Dan. 2: 40) .
Hard gelijk ijzer zal dit rijk zijn, heeft Daniël gezegd. En wij weten dat hardheid een opvallend kenmerk was van het Romeinse Rijk uit de Oudheid.
De benen van het beeld waarvan Nebukadnezar droomde waren van ijzer. Maar de voeten en de tenen van dat beeld waren van ijzer en van leem. Daarover heeft Daniël het volgende gezegd:
En dat gij de voeten en de tenen gezien hebt deels van pottenbakkersleem en deels van ijzer, betekent, dat dit een verdeeld koninkrijk wezen zal: wel zal het iets van de hardheid van het ijzer aan zich hebben, juist zoals gij gezien hebt ijzer gemengd met kleiachtig leem (Dan.: 2: 41).
Ook dit gedeelde rijk is er geweest: het is het voortgezet Romeinse Rijk, waarover we hierna zullen spreken. Vrij kort na het begin der jaartelling viel het oude Romeinse Rijk uiteen in twee delen, een Westromeins en een Oostromeins Rijk. Men kan zeggen dat wij heden ten dage nog steeds de laatste resten van het voortgezet Romeinse Rijk in de wereld kunnen zien.
Koning Nebukadnezar had zijn merkwaardige droom, en de profeet Daniël kende die droom en legde hem uit. Maar hierbij bleef het niet. Daarna kreeg ook Daniël zélf een droom. Een droom waarin bevestigd werd wat koning Nebukadnezar jaren eerder al gedroomd had.
In hoofdstuk 7 van het boek Daniël lezen we hoe de profeet in zijn droom vier grote dieren uit de zee zag opkomen. Het eerste dier was een leeuw met arendsvleugelen, het tweede dier een beer, het derde een luipaard met vier vleugels en vier hoofden, terwijl het vierde dier een verschrikkelijk dier was, dat Daniël geen naam geven kon.
Deze vier dieren uit de droom van Daniël symboliseerden hetzelfde als het beeld waarvan Nebukadnezar droomde: de leeuw, dat was het Babylonische Rijk, het gouden hoofd van Nebukadnezar's beeld. De beer was het Medo-Perzische Rijk, het luipaard het Grieks-Macedonische Rijk, en het vierde, verschrikkelijke dier was het Romeinse Rijk.
In zijn droom zag Daniël hoe deze dieren ten val werden gebracht, en hoe aan een ander, een vijfde, de heerschappij over de wereld gegeven werd.
Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde hem voor deze; En hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natien en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is (Dan. 7: 13,14).
(afb. bijbelenzo.wordpress.com/2012/10/29/de-tweede-droom-van-nebukadnezar)
Toen Daniël deze droom vertelde en de uitleg ervan gaf, had niemand er enig idee van hóe het allemaal precies zou toegaan in de tijden waarover Daniël sprak. Want toen, bijna zesentwintig eeuwen geleden, was dat allemaal nog verre toekomst. Maar nu, nu we zoveel verder zijn, hebben we veel van die droom van de koning van het oude Babylon in vervulling zien gaan.
Het gouden hoofd, dat was het Babylonische Rijk. Daniël zegt het zelf al in hoofdstuk 2 vers 38.
En na het gouden hoofd, na het Babylonische Rijk, is werkelijk een nieuw rijk gekomen: het Medo-Perzische Rijk, in de droom van de koning de zilveren borst en de zilveren armen van het beeld. Hierna is gekomen:
….een derde koninkrijk, van koper, dat heersen zal over de gehele aarde (Dan. 2: 39).
En werkelijk: het Grieks-Macedonische Rijk, dat het Medo-Perzische Rijk opvolgde als belangrijkste wereldmacht, heerste over de gehele toentertijd bekende wereld. Dit Grieks-Macedonische Rijk moest op zijn beurt weer plaats maken voor het ijzeren rijk, het Romeinse Rijk.
En een vierde koninkrijk zal hard zijn als ijzer; juist zoals ijzer alles verbrijzelt en vermorzelt; en gelijk ijzer, dat vergruizelt, zal dit die allen verbrijzelen en vergruizelen (Dan. 2: 40) .
Hard gelijk ijzer zal dit rijk zijn, heeft Daniël gezegd. En wij weten dat hardheid een opvallend kenmerk was van het Romeinse Rijk uit de Oudheid.
De benen van het beeld waarvan Nebukadnezar droomde waren van ijzer. Maar de voeten en de tenen van dat beeld waren van ijzer en van leem. Daarover heeft Daniël het volgende gezegd:
En dat gij de voeten en de tenen gezien hebt deels van pottenbakkersleem en deels van ijzer, betekent, dat dit een verdeeld koninkrijk wezen zal: wel zal het iets van de hardheid van het ijzer aan zich hebben, juist zoals gij gezien hebt ijzer gemengd met kleiachtig leem (Dan.: 2: 41).
Ook dit gedeelde rijk is er geweest: het is het voortgezet Romeinse Rijk, waarover we hierna zullen spreken. Vrij kort na het begin der jaartelling viel het oude Romeinse Rijk uiteen in twee delen, een Westromeins en een Oostromeins Rijk. Men kan zeggen dat wij heden ten dage nog steeds de laatste resten van het voortgezet Romeinse Rijk in de wereld kunnen zien.
Koning Nebukadnezar had zijn merkwaardige droom, en de profeet Daniël kende die droom en legde hem uit. Maar hierbij bleef het niet. Daarna kreeg ook Daniël zélf een droom. Een droom waarin bevestigd werd wat koning Nebukadnezar jaren eerder al gedroomd had.
In hoofdstuk 7 van het boek Daniël lezen we hoe de profeet in zijn droom vier grote dieren uit de zee zag opkomen. Het eerste dier was een leeuw met arendsvleugelen, het tweede dier een beer, het derde een luipaard met vier vleugels en vier hoofden, terwijl het vierde dier een verschrikkelijk dier was, dat Daniël geen naam geven kon.
Deze vier dieren uit de droom van Daniël symboliseerden hetzelfde als het beeld waarvan Nebukadnezar droomde: de leeuw, dat was het Babylonische Rijk, het gouden hoofd van Nebukadnezar's beeld. De beer was het Medo-Perzische Rijk, het luipaard het Grieks-Macedonische Rijk, en het vierde, verschrikkelijke dier was het Romeinse Rijk.
In zijn droom zag Daniël hoe deze dieren ten val werden gebracht, en hoe aan een ander, een vijfde, de heerschappij over de wereld gegeven werd.
Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde hem voor deze; En hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natien en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is (Dan. 7: 13,14).
In de nachtgezichten zag Daniël iemand komen op de wolken van de hemel gelijk een mensenzoon, en Hem werd heerschappij gegeven en eer en Koninklijke macht en alle natiën en talen dienden Hem. Zijn heerschappij was eeuwig en onverderfelijk. Dit was de openbaring van God aan Daniël.
(afb. : www.taborheightschurch.org/TheLordsPrayer)
Er is een duidelijk verschil tussen de droom van koning Nebukadnezar en de nachtgezichten van Daniël. Nebukadnezar zag een groot en indrukwekkend beeld. Dat is de indruk die de wereldrijken op de méns maken, het is het beeld van de mens uit gezien. Het lijkt allemaal zo groots, zo geweldig!
Wat Daniël zag, was een openbaring van God. Daniël kreeg de wereldmachten te zien zoals God ze ziet en zoals ze ook werkelijk zijn: beestachtig, met een beestenhart, uitsluitend belust op eigen voordeel en gewin, en moordzuchtig ten opzichte van de ander!
Beide dromen handelden over hetzelfde onderwerp: over vier grote wereldse machten die de aarde in de geschiedenis zouden gaan beheersen. Beide dromen eindigen ook gelijk met de komst van een vijfde Macht, veel groter en veel heerlijker dan de vier voorafgaande, een Macht die eeuwige heerschappij zal voeren.
Wij leven in een tijd die men kan zien als de laatste periode van de vierde macht waarover Daniël profeteerde: het Romeinse Rijk.
Omdat wij ook zelf als West-Europeanen deel uitmaken van het voortgezet Romeinse Rijk, althans leven temidden van de rijken die hun oorsprong in het Romeinse Rijk van de oudheid hadden, is het vooral belangrijk om nauwkeurig na te gaan wat Daniël, deze bijzondere profeet, omtrent het vierde Rijk heeft meegedeeld. Wát zag Daniël in zijn eigen droom, de droom van de dieren?
Daarna zag ik in de nachtgezichten en zie, een vierde dier, vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk; het had grote, ijzeren tanden: het at en vermaalde, en wat overbleef, vertrad het met zijn poten; en dit dier verschilde van alle vorige, en het had tien horens (Dan. 7: 7).
(afb. : www.taborheightschurch.org/TheLordsPrayer)
Er is een duidelijk verschil tussen de droom van koning Nebukadnezar en de nachtgezichten van Daniël. Nebukadnezar zag een groot en indrukwekkend beeld. Dat is de indruk die de wereldrijken op de méns maken, het is het beeld van de mens uit gezien. Het lijkt allemaal zo groots, zo geweldig!
Wat Daniël zag, was een openbaring van God. Daniël kreeg de wereldmachten te zien zoals God ze ziet en zoals ze ook werkelijk zijn: beestachtig, met een beestenhart, uitsluitend belust op eigen voordeel en gewin, en moordzuchtig ten opzichte van de ander!
Beide dromen handelden over hetzelfde onderwerp: over vier grote wereldse machten die de aarde in de geschiedenis zouden gaan beheersen. Beide dromen eindigen ook gelijk met de komst van een vijfde Macht, veel groter en veel heerlijker dan de vier voorafgaande, een Macht die eeuwige heerschappij zal voeren.
Wij leven in een tijd die men kan zien als de laatste periode van de vierde macht waarover Daniël profeteerde: het Romeinse Rijk.
Omdat wij ook zelf als West-Europeanen deel uitmaken van het voortgezet Romeinse Rijk, althans leven temidden van de rijken die hun oorsprong in het Romeinse Rijk van de oudheid hadden, is het vooral belangrijk om nauwkeurig na te gaan wat Daniël, deze bijzondere profeet, omtrent het vierde Rijk heeft meegedeeld. Wát zag Daniël in zijn eigen droom, de droom van de dieren?
Daarna zag ik in de nachtgezichten en zie, een vierde dier, vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk; het had grote, ijzeren tanden: het at en vermaalde, en wat overbleef, vertrad het met zijn poten; en dit dier verschilde van alle vorige, en het had tien horens (Dan. 7: 7).
In zijn droom over de vier dieren zag Daniël het vierde dier, dat zo verschrikkelijk was, dat hij het geen naam kon geven.
(afb. : bijbelenzo.wordpress.com/2012/11/15/de-vier-beesten-van-daniel)
Een gruwelijk dier: dat was het Romeinse Rijk zeker. Het heeft de overige dieren, Babylon, Perzië en Griekenland-Macedonië met zijn voeten vertreden en geknecht. Maar: terwijl Daniël dit, het optreden van het voor hem nog toekomstige Romeinse Rijk voorzag, gebeurde er in zijn droom iets bijzonders:
Terwijl ik op die horens lette, zie, daartussen verhief zich een andere kleine horen, en drie van de vorige horens werden daarvoor uitgerukt; en zie, in die horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak. Terwijl ik bleef toekijken, werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen zette Zich neder; zijn kleed was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol; zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur; En een stroom van vuur welde op en vloeide voor hem uit; duizendmaal duizenden dienden hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor hem. De vierschaar zette zich neder en de boeken werden geopend. Toen keek ik toe vanwege het geluid der grote woorden welke de horen sprak; terwijl ik bleef toekijken, werd het dier gedood, zijn lichaam werd vernietigd en prijsgegeven aan de brand van het vuur. Ook aan de overige dieren werd de heerschappij ontnomen, en hun werd een levensduur gegeven tot tijd en wijle (Dan. 7: 8-12).
En hierna verscheen in het visioen van de profeet de Zoon des mensen, aan Wie een eeuwig koninkrijk gegeven werd.
De profetie van Daniël en het werelddeel Europa.
Wij, mensen van de twintigste eeuw, bevinden ons in de nadagen van het voortgezet Romeinse Rijk. Nu kan men zeggen: het Romeinse Kijk bestaat allang niet meer. Zeker, het Romeinse Kijk, dat ongeveer in het jaar 753 vóór Christus gesticht werd, langzamerhand groeide, totdat het in de tijd van Christus en daarna ook nog, bijzonder machtig en uitgebreid was, dat, Rijk bestaat in de vorm van toen niet meer.
Na de splitsing van het oude rijk in een Westromeins Rijk en een Oostromeins Rijk zijn beide delen ten onder gegaan. Het Westromeinse deel al in 476 na Christus, het Oostromeinse deel bijna duizend jaar later, in 1453, toen de Turken Constantinopel innamen.
Er zijn evenwel nieuwe staten opgekomen die waren geschoeid op de leest van het oude Romeinse Rijk. Staten ook, die het oude Rome als hun voorbeeld zagen. Ook in onze twintigste eeuw nog leeft het Romeinse Rijk met zijn scheppingen en verworvenheden in het dagelijks leven voort. De letters die wij gebruiken, onze wetten, onze staatsinrichting, zij komen uit Rome of hebben Rome tot voorbeeld. De Rooms-Katholieke Kerk heeft Rome nog steeds als haar hoofdstad, en deze Kerk is in zekere zin ook te beschouwen als een voortzetting van het Romeinse Rijk.
Wat Daniël gezegd heeft over het vierde beest, het Romeinse Rijk, moet dan ook tevens van toepassing zijn op ons, bewoners van het voortgezet Romeinse Rijk.
In het nachtgezicht waarin Daniël de eindtijd van het vierde beest aanschouwde zag hij hoe tussen de hoornen van het dier een kleine hoorn opkwam, terwijl voor deze kleine hoorn drie hoornen werden uitgerukt. Dat moet ons, die de geschiedenis kennen, aan het denken zetten. Drie hoornen werden uitgerukt, drie hoornen die uit het beest, het Romeinse Rijk waren voortgekomen. Welke machten, ontsproten aan het oude Romeinse Rijk, kunnen met deze drie hoornen bedoeld zijn?
(afb. : bijbelenzo.wordpress.com/2012/11/15/de-vier-beesten-van-daniel)
Een gruwelijk dier: dat was het Romeinse Rijk zeker. Het heeft de overige dieren, Babylon, Perzië en Griekenland-Macedonië met zijn voeten vertreden en geknecht. Maar: terwijl Daniël dit, het optreden van het voor hem nog toekomstige Romeinse Rijk voorzag, gebeurde er in zijn droom iets bijzonders:
Terwijl ik op die horens lette, zie, daartussen verhief zich een andere kleine horen, en drie van de vorige horens werden daarvoor uitgerukt; en zie, in die horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak. Terwijl ik bleef toekijken, werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen zette Zich neder; zijn kleed was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol; zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur; En een stroom van vuur welde op en vloeide voor hem uit; duizendmaal duizenden dienden hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor hem. De vierschaar zette zich neder en de boeken werden geopend. Toen keek ik toe vanwege het geluid der grote woorden welke de horen sprak; terwijl ik bleef toekijken, werd het dier gedood, zijn lichaam werd vernietigd en prijsgegeven aan de brand van het vuur. Ook aan de overige dieren werd de heerschappij ontnomen, en hun werd een levensduur gegeven tot tijd en wijle (Dan. 7: 8-12).
En hierna verscheen in het visioen van de profeet de Zoon des mensen, aan Wie een eeuwig koninkrijk gegeven werd.
De profetie van Daniël en het werelddeel Europa.
Wij, mensen van de twintigste eeuw, bevinden ons in de nadagen van het voortgezet Romeinse Rijk. Nu kan men zeggen: het Romeinse Kijk bestaat allang niet meer. Zeker, het Romeinse Kijk, dat ongeveer in het jaar 753 vóór Christus gesticht werd, langzamerhand groeide, totdat het in de tijd van Christus en daarna ook nog, bijzonder machtig en uitgebreid was, dat, Rijk bestaat in de vorm van toen niet meer.
Na de splitsing van het oude rijk in een Westromeins Rijk en een Oostromeins Rijk zijn beide delen ten onder gegaan. Het Westromeinse deel al in 476 na Christus, het Oostromeinse deel bijna duizend jaar later, in 1453, toen de Turken Constantinopel innamen.
Er zijn evenwel nieuwe staten opgekomen die waren geschoeid op de leest van het oude Romeinse Rijk. Staten ook, die het oude Rome als hun voorbeeld zagen. Ook in onze twintigste eeuw nog leeft het Romeinse Rijk met zijn scheppingen en verworvenheden in het dagelijks leven voort. De letters die wij gebruiken, onze wetten, onze staatsinrichting, zij komen uit Rome of hebben Rome tot voorbeeld. De Rooms-Katholieke Kerk heeft Rome nog steeds als haar hoofdstad, en deze Kerk is in zekere zin ook te beschouwen als een voortzetting van het Romeinse Rijk.
Wat Daniël gezegd heeft over het vierde beest, het Romeinse Rijk, moet dan ook tevens van toepassing zijn op ons, bewoners van het voortgezet Romeinse Rijk.
In het nachtgezicht waarin Daniël de eindtijd van het vierde beest aanschouwde zag hij hoe tussen de hoornen van het dier een kleine hoorn opkwam, terwijl voor deze kleine hoorn drie hoornen werden uitgerukt. Dat moet ons, die de geschiedenis kennen, aan het denken zetten. Drie hoornen werden uitgerukt, drie hoornen die uit het beest, het Romeinse Rijk waren voortgekomen. Welke machten, ontsproten aan het oude Romeinse Rijk, kunnen met deze drie hoornen bedoeld zijn?
In het nachtgezicht waarin Daniël de eindtijd van het vierde beest aanschouwde zag hij hoe tussen de hoornen van het dier een kleine hoorn opkwam, terwijl voor deze kleine hoorn drie hoornen werden uitgerukt. Dat moet ons, die de geschiedenis kennen, aan het denken zetten. Drie hoornen werden uitgerukt, drie hoornen die uit het beest, het Romeinse Rijk waren voortgekomen.
(afb. : www.endtimeprophecies.co.za/tag/daniel-7)
We kunnen de vraag stellen: zijn er drie machten geweest, voortgekomen uit het oude Romeinse Rijk, drie machten die zijn „uitgerukt", zoals de drie hoornen van het beest waarvan Daniël sprak, uitgerukt zijn? Inderdaad, drie van zulke machten zijn er geweest. Het. zijn Engeland, Frankrijk en Duitsland.
Engeland, Frankrijk en Duitsland, deze drie landen zijn het geweest, die eeuwenlang als de machtigste en rijkste landen ter wereld hebben kunnen gelden.
Zij gaven lange tijd in de wereld de toon aan. Aan hun welstand heeft men duidelijk het woord van Noach gedemonstreerd gezien:
God breide Jafet uit, en hij wone in de tenten van Sem, en Kanaan zij hem tot knecht (Gen. 9: 27).
In Sems tenten wonen, dat is: de bijzondere genade van God genieten. Die genade hebben de kinderen van Jafeth genoten, een grote welvaart is hun deel geweest. Een welvaart in godsdienstig opzicht: juist zij hebben in groten getale Jezus gevolgd, juist op hen scheen de glorie van het Licht der Wereld.
Maar vooral ook een materiële welvaart. De landen waar de kinderen van Jafet wonen zijn tot op onze tijd de rijkste van de wereld. Macht, en rijkdom kenmerken de Westerse wereld.
Aan het begin van deze eeuw, omstreeks het jaar 1900, waren Engeland, Frankrijk en Duitsland alle drie buitengewoon machtige landen, die tezamen een groot deel van de wereld beheersten. Naast de toen ook al sterk opgekomen Verenigde Staten van Noord-Amerika waren deze landen toen ongetwijfeld de sterkste en machtigste ter wereld: Rusland was nog een arm land, van China wist men niet veel meer dan dat het bestond.
Voordat de drie Europese grootmachten hun niveau van het jaar 1900 hadden bereikt had er, vanaf de tijden van het oude Romeinse Rijk, een langdurige ontwikkeling plaats.
Toen in het jaar 476 na Christus het Westromeinse Rijk uiteenviel betekende dat niet dat er voor altijd een einde was gekomen aan de gedachte van een groot en machtig imperium op het Westromeinse gebied. Integendeel, wanneer korte tijd later reeds de bekende Frankische koning Clovis een begin maakt met de opbouw van een nieuw rijk, dan speelt daarbij duidelijk de gedachte het oude Romeinse Rijk weer in ere te herstellen een rol.
Het hoogtepunt bereikt het Frankische Rijk omstreeks het jaar 800 onder keizer Karel de Grote. Een zeer groot deel van Europa was aan deze beroemde heerser onderworpen; het grootste deel van wat vroeger het Westromeinse Rijk geweest was. Engeland en Spanje behoorden echter niet tot het gebied van Karel de Grote.
(afb. : www.endtimeprophecies.co.za/tag/daniel-7)
We kunnen de vraag stellen: zijn er drie machten geweest, voortgekomen uit het oude Romeinse Rijk, drie machten die zijn „uitgerukt", zoals de drie hoornen van het beest waarvan Daniël sprak, uitgerukt zijn? Inderdaad, drie van zulke machten zijn er geweest. Het. zijn Engeland, Frankrijk en Duitsland.
Engeland, Frankrijk en Duitsland, deze drie landen zijn het geweest, die eeuwenlang als de machtigste en rijkste landen ter wereld hebben kunnen gelden.
Zij gaven lange tijd in de wereld de toon aan. Aan hun welstand heeft men duidelijk het woord van Noach gedemonstreerd gezien:
God breide Jafet uit, en hij wone in de tenten van Sem, en Kanaan zij hem tot knecht (Gen. 9: 27).
In Sems tenten wonen, dat is: de bijzondere genade van God genieten. Die genade hebben de kinderen van Jafeth genoten, een grote welvaart is hun deel geweest. Een welvaart in godsdienstig opzicht: juist zij hebben in groten getale Jezus gevolgd, juist op hen scheen de glorie van het Licht der Wereld.
Maar vooral ook een materiële welvaart. De landen waar de kinderen van Jafet wonen zijn tot op onze tijd de rijkste van de wereld. Macht, en rijkdom kenmerken de Westerse wereld.
Aan het begin van deze eeuw, omstreeks het jaar 1900, waren Engeland, Frankrijk en Duitsland alle drie buitengewoon machtige landen, die tezamen een groot deel van de wereld beheersten. Naast de toen ook al sterk opgekomen Verenigde Staten van Noord-Amerika waren deze landen toen ongetwijfeld de sterkste en machtigste ter wereld: Rusland was nog een arm land, van China wist men niet veel meer dan dat het bestond.
Voordat de drie Europese grootmachten hun niveau van het jaar 1900 hadden bereikt had er, vanaf de tijden van het oude Romeinse Rijk, een langdurige ontwikkeling plaats.
Toen in het jaar 476 na Christus het Westromeinse Rijk uiteenviel betekende dat niet dat er voor altijd een einde was gekomen aan de gedachte van een groot en machtig imperium op het Westromeinse gebied. Integendeel, wanneer korte tijd later reeds de bekende Frankische koning Clovis een begin maakt met de opbouw van een nieuw rijk, dan speelt daarbij duidelijk de gedachte het oude Romeinse Rijk weer in ere te herstellen een rol.
Het hoogtepunt bereikt het Frankische Rijk omstreeks het jaar 800 onder keizer Karel de Grote. Een zeer groot deel van Europa was aan deze beroemde heerser onderworpen; het grootste deel van wat vroeger het Westromeinse Rijk geweest was. Engeland en Spanje behoorden echter niet tot het gebied van Karel de Grote.
Het hoogtepunt bereikt het Frankische Rijk omstreeks het jaar 800 onder keizer Karel de Grote. Een zeer groot deel van Europa was aan deze beroemde heerser onderworpen; het grootste deel van wat vroeger het Westromeinse Rijk geweest was.
(afb. historiek.net/karel-de-grote-vader-van-europa)
(afb. historiek.net/karel-de-grote-vader-van-europa)
Kort na de dood van Karel is het gedaan met de Frankische grootheid: het rijk valt uiteen.
Uit het oude Frankische Rijk zouden twee nieuwe machten worden geboren: Frankrijk en Duitsland.
Gedurende de Middeleeuwen ontstaan langzaam de contouren van Frankrijk. De koningen van dit land weten steeds meer gebied onder oontrole te krijgen, en een sterk gezag te vestigen. Wanneer met de honderdjarige oorlog de Engelsen nagenoeg uit Frankrijk zijn verdreven, is het land een sterke natie geworden.
Een hoogtepunt in de geschiedenis van Frankrijk is na de Franse Revolutie van 1789 ongetwijfeld het optreden van Napoleon Bonaparte geweest. Deze kleine man stichtte een waar Frans imperium, dat echter slechts van korte duur was.
Na de dood van Napoleon ging het wat minder goed met Frankrijk; een sterk centraal gezag zoals dat voor de Franse Revolutie onder de koningen bestaan had, ontbrak. Een dieptepunt was in de vorige eeuw de nederlaag in de Frans-Duitse oorlog, waarbij Elzas-Lotharingen aan het sterke Duitsland moest worden afgestaan.
Toch bleef Frankrijk ook toen een van de belangrijkste naties ter wereld, niet in de laatste plaats omdat het grote gebieden als kolonie verworven had.
Ook Duitsland is voortgekomen uit het Frankische Rijk. Al vrij vroeg werd dit land, onder Otto I in het jaar 962 een keizerrijk. Vanaf dit jaar tot aan het begin van de vorige eeuw was de officiële naam van het Duitse Rijk: „Heiliges Römisches Reich Deutscher Nation", het Heilige Roomse Rijk van het Duitse Volk.
Uit deze naam blijkt dat men het Duitse Rijk beschouwde als een rechtstreekse voortzetting van het oude (west) Romeinse Rijk. Aanvankelijk was de macht van de Duitse keizers groot. Zij streden zelfs met de paus om de macht, om de opperheerschappij over de Christelijke wereld. Belangrijk was vooral het optreden van Frederik Barbarossa (1159 - 1190) wiens macht zeer groot was. Later, op het einde van de middeleeuwen, verslapte de greep van de monarchie in Duitsland meer en meer. De vorsten en vorstjes van de afzonderlijke staatjes kregen het steeds meer voor het zeggen.
In het jaar 1800 heette Duitsland nog wel het „heilige Roomse Rijk", maar in feite was het land toen een verzameling van niet veel minder dan 2000 staten en staatjes. Eenheid bracht echter weer de beroemde Pruisische kanselier Bismarck. Hij was het die, in de jaren 1861 tot 1890, van het verbrokkelde en eindeloos verdeelde Duitsland een sterke, machtige staat smeedde, die vanaf het jaar 1871 weer geregeerd werd door een keizer.
Het blauwe grondgebied is Pruisen ( later deel van het Grootduitse rijk), dat werd bestuurd door Otto van Birmarck (1815-1898), een Duits staatsman afkomstig uit een adellijke Pruisische familie. Sinds 1862 was hij minister-president van Pruisen, bijgenaamd de 'ijzeren kanselier'. Hij smeedde 2000 Duitse staatjes en vorstendommen tot een eenheid onder keizer Wilhelm de Eerste.
(kaart: nl.wikipedia.org/wiki/Deelstaten_van_Duitsland)
De ontwikkeling van Engeland ziet er iets anders uit.. Het grootste Britse eiland had voor een deel behoord tot het oude Romeinse Rijk. Maar daarna was Engeland duidelijk zijn eigen weg gegaan. Aanvankelijk werd het land bewoond en beheerst door de Kelten, later, en zeker na de beroemde slag bij Hastings in 1066, was het een Germaans land geworden. Pas na deze slag begon de ontwikkeling van Engeland tot een wereldmogendheid. Koning Willem I, die na de slag bij Hastings koning van Engeland was geworden, was een Normandiër; het Franse gebied Normandië behoorde dan ook tot het gebied waarover hij regeerde. Na de dood van Willem raakte dit gebied wel tijdelijk los van Engeland, maar onder Hendrik I werden Normandië en Engeland weer verenigd. In het jaar 1150 regeerde Hendrik II over ongeveer een derde deel van Frankrijk; hij had ook Ierland onderworpen, en Schotland leenplichtig gemaakt.
De volgende eeuwen gaven een voortdurend touwtrekken te zien tussen Engeland en Frankrijk om de macht op het Europese vasteland.
De Engelse aanspraken op Normandië en andere Franse gebieden hebben geleid tot de bekende honderdjarige oorlog tussen de twee landen. Deze woedde in de veertiende en de vijftiende eeuw, en werd tenslotte door Engeland verloren. Daarna was in Europa Engelands macht beperkt tot de Britse eilanden.
Dat Engeland een wereldmacht werd is vooral ook te danken geweest aan zijn scheepvaart. Als eiland, aan alle kanten door water omgeven. was dit land natuurlijk vanouds op de scheepvaart aangewezen. Dit heeft er mede toe geleid dat Engeland eeuwenlang de grootste zeevarende mogendheid in de wereld heeft kunnen zijn, die ook de zeeën beheerste. Men denke hier aan het overbekende 18e-eeuwse lied: „Britannia rules the waves", Engeland is heerser over de golven.
Door zijn scheepvaart vooral ook heeft Engeland de grootste koloniale mogendheid ter wereld kunnen worden. Onvoorstelbaar uitgestrekt zijn de gebieden geweest die aan Engeland hebben toebehoord. Men kan dan ook van een waar Engels imperium spreken.
Zo was de situatie in 1900: overal in de wereld had Engeland een vinger in de pap, terwijl het land zelf, het trotse „Albion", een sterke en bijna onneembare vesting was.
(kaart: nl.wikipedia.org/wiki/Deelstaten_van_Duitsland)
De ontwikkeling van Engeland ziet er iets anders uit.. Het grootste Britse eiland had voor een deel behoord tot het oude Romeinse Rijk. Maar daarna was Engeland duidelijk zijn eigen weg gegaan. Aanvankelijk werd het land bewoond en beheerst door de Kelten, later, en zeker na de beroemde slag bij Hastings in 1066, was het een Germaans land geworden. Pas na deze slag begon de ontwikkeling van Engeland tot een wereldmogendheid. Koning Willem I, die na de slag bij Hastings koning van Engeland was geworden, was een Normandiër; het Franse gebied Normandië behoorde dan ook tot het gebied waarover hij regeerde. Na de dood van Willem raakte dit gebied wel tijdelijk los van Engeland, maar onder Hendrik I werden Normandië en Engeland weer verenigd. In het jaar 1150 regeerde Hendrik II over ongeveer een derde deel van Frankrijk; hij had ook Ierland onderworpen, en Schotland leenplichtig gemaakt.
De volgende eeuwen gaven een voortdurend touwtrekken te zien tussen Engeland en Frankrijk om de macht op het Europese vasteland.
De Engelse aanspraken op Normandië en andere Franse gebieden hebben geleid tot de bekende honderdjarige oorlog tussen de twee landen. Deze woedde in de veertiende en de vijftiende eeuw, en werd tenslotte door Engeland verloren. Daarna was in Europa Engelands macht beperkt tot de Britse eilanden.
Dat Engeland een wereldmacht werd is vooral ook te danken geweest aan zijn scheepvaart. Als eiland, aan alle kanten door water omgeven. was dit land natuurlijk vanouds op de scheepvaart aangewezen. Dit heeft er mede toe geleid dat Engeland eeuwenlang de grootste zeevarende mogendheid in de wereld heeft kunnen zijn, die ook de zeeën beheerste. Men denke hier aan het overbekende 18e-eeuwse lied: „Britannia rules the waves", Engeland is heerser over de golven.
Door zijn scheepvaart vooral ook heeft Engeland de grootste koloniale mogendheid ter wereld kunnen worden. Onvoorstelbaar uitgestrekt zijn de gebieden geweest die aan Engeland hebben toebehoord. Men kan dan ook van een waar Engels imperium spreken.
Zo was de situatie in 1900: overal in de wereld had Engeland een vinger in de pap, terwijl het land zelf, het trotse „Albion", een sterke en bijna onneembare vesting was.
Engeland (of Brittannië) is altijd door zijn ligging als eiland een zeevarende natie geweest. Men noemde het ‘het trotse albion’ naar zijn witte krijtrotsen. Op de foto een schilderij van een zeeslag van de Spaans-Engelse oorlog (1585-1604), toen Spanje met de Armada, de ‘Onoverwinnelijke’ probeerde Engeland te verslaan en verloor.
(kaart: www.batallasdeguerra.com/.../la-batalla-de-trafalgar)
Wanneer wij vandaag de toestand in de wereld bekijken, en ons de vraag stellen: wie heeft het nu, in onze tijd, in de wereld voor het zeggen. Welke landen zijn nu de machtigste, dan moeten we tot de slotsom komen dat dit niet Engeland, Frankrijk en Duitsland zijn. Integendeel, de Sowjet-Unie alleen al is zonder twijfel sterker en belangrijker dan de drie landen samen. En dat is eigenlijk iets heel merkwaardigs. Aan het begin van deze eeuw nog immers waren het vooral Frankrijk, Duitsland en Engeland, die in de wereld de toon aangaven.
Maar: wat is er dan gebeurd, wat is er de oorzaak van dat het, na een heerschappij, een bloei van eeuwen en eeuwen, zo inééns, zo plotseling gedaan is met de macht van de drie Westeuropese grootmachten? Het antwoord op deze vraag ligt in de geschiedenis van de vorige eeuw.
In twee wereldoorlogen, in twee afschuwelijke en weerzinwekkende krachtmetingen, hebben de Europese grootmachten zich uitgeput. Zij hebben elkaar bestreden. Zowel in de eerste als in de tweede wereldoorlog stonden Engeland en Frankrijk tegenover Duitsland. Van de eerste wereldoorlog kan nog worden gezegd dat deze gewonnen werd door Engeland en Frankrijk. De Verenigde Staten van Amerika hadden zich toen wel achter de geallieerden geschaard, maar hun steun was meer van morele dan van materiële aard.
Met de tweede wereldoorlog was het geheel anders. Ook deze werd door Duitsland verloren, evenals de eerste oorlog. Maar het zou niet juist meer zijn om ook thans Frankrijk en Engeland als overwinnaars aan te duiden. Veel eerder komt deze betiteling toe aan de Verenigde Staten van Amerika, maar vooral ook aan de Sowjet-Unie, een land dat voor zijn overwinning betalen moest met het onvoorstelbare offer van tweeentwintig miljoen doden. De overwinnaars van de tweede wereldoorlog, de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten van Amerika, zijn ook de belangrijkste grootmachten van de vorige eeuw. Duitsland, maar ook Frankrijk en Engeland, zij zijn nergens meer, zij hebben elkaar afgeslacht, zij hebben, met de woorden van de profeet Daniël, elkaar „uitgerukt".
Frankrijk, Duitsland en Engeland, de drie machtige rijken die zijn voortgekomen uit het Romeinse Rijk, zij hebben een roerige geschiedenis achter de rug van vele, vele eeuwen. Een geschiedenis waarin ze elkander bestreden hebben, een geschiedenis waarin telkens weer de gedachte aan het herstel van het oude Romeinse Rijk de kop op steekt.
Nu, in onze tijd, schijnen deze drie machten uitgeteld. Afzonderlijk betekenen ze niets meer, hebben ze niets meer in te brengen. Jaren hebben zij voor een belangrijk deel zelfs moeten steunen op de militaire en economische bijstand van de Verenigde Staten.
Het is dan ook niet anders dan uit bittere noodzaak, dat de drie Europese grootmachten van weleer thans proberen samen te gaan, zich te verenigen. Ze willen hun krachten bundelen, om aldus opnieuw een „Romeins Rijk" te stichten, op het grondgebied van het oude Romeinse Rijk.
In 1952 gingen zes Europese landen, waaronder Frankrijk en Duitsland, samen in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. In 1958 werd deze organisatie uitgebouwd tot de Europese Economische Gemeenschap, kortweg de EEG.
Sinds 1 januari 1973 behoort ook Engeland, de derde grootmacht van Europa, tot deze gemeenschap. Gaan we werkelijk naar een verenigd Europa toe? Za1 het Romeinse Rijk nog eens herleven?
(kaart: www.batallasdeguerra.com/.../la-batalla-de-trafalgar)
Wanneer wij vandaag de toestand in de wereld bekijken, en ons de vraag stellen: wie heeft het nu, in onze tijd, in de wereld voor het zeggen. Welke landen zijn nu de machtigste, dan moeten we tot de slotsom komen dat dit niet Engeland, Frankrijk en Duitsland zijn. Integendeel, de Sowjet-Unie alleen al is zonder twijfel sterker en belangrijker dan de drie landen samen. En dat is eigenlijk iets heel merkwaardigs. Aan het begin van deze eeuw nog immers waren het vooral Frankrijk, Duitsland en Engeland, die in de wereld de toon aangaven.
Maar: wat is er dan gebeurd, wat is er de oorzaak van dat het, na een heerschappij, een bloei van eeuwen en eeuwen, zo inééns, zo plotseling gedaan is met de macht van de drie Westeuropese grootmachten? Het antwoord op deze vraag ligt in de geschiedenis van de vorige eeuw.
In twee wereldoorlogen, in twee afschuwelijke en weerzinwekkende krachtmetingen, hebben de Europese grootmachten zich uitgeput. Zij hebben elkaar bestreden. Zowel in de eerste als in de tweede wereldoorlog stonden Engeland en Frankrijk tegenover Duitsland. Van de eerste wereldoorlog kan nog worden gezegd dat deze gewonnen werd door Engeland en Frankrijk. De Verenigde Staten van Amerika hadden zich toen wel achter de geallieerden geschaard, maar hun steun was meer van morele dan van materiële aard.
Met de tweede wereldoorlog was het geheel anders. Ook deze werd door Duitsland verloren, evenals de eerste oorlog. Maar het zou niet juist meer zijn om ook thans Frankrijk en Engeland als overwinnaars aan te duiden. Veel eerder komt deze betiteling toe aan de Verenigde Staten van Amerika, maar vooral ook aan de Sowjet-Unie, een land dat voor zijn overwinning betalen moest met het onvoorstelbare offer van tweeentwintig miljoen doden. De overwinnaars van de tweede wereldoorlog, de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten van Amerika, zijn ook de belangrijkste grootmachten van de vorige eeuw. Duitsland, maar ook Frankrijk en Engeland, zij zijn nergens meer, zij hebben elkaar afgeslacht, zij hebben, met de woorden van de profeet Daniël, elkaar „uitgerukt".
Frankrijk, Duitsland en Engeland, de drie machtige rijken die zijn voortgekomen uit het Romeinse Rijk, zij hebben een roerige geschiedenis achter de rug van vele, vele eeuwen. Een geschiedenis waarin ze elkander bestreden hebben, een geschiedenis waarin telkens weer de gedachte aan het herstel van het oude Romeinse Rijk de kop op steekt.
Nu, in onze tijd, schijnen deze drie machten uitgeteld. Afzonderlijk betekenen ze niets meer, hebben ze niets meer in te brengen. Jaren hebben zij voor een belangrijk deel zelfs moeten steunen op de militaire en economische bijstand van de Verenigde Staten.
Het is dan ook niet anders dan uit bittere noodzaak, dat de drie Europese grootmachten van weleer thans proberen samen te gaan, zich te verenigen. Ze willen hun krachten bundelen, om aldus opnieuw een „Romeins Rijk" te stichten, op het grondgebied van het oude Romeinse Rijk.
In 1952 gingen zes Europese landen, waaronder Frankrijk en Duitsland, samen in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. In 1958 werd deze organisatie uitgebouwd tot de Europese Economische Gemeenschap, kortweg de EEG.
Sinds 1 januari 1973 behoort ook Engeland, de derde grootmacht van Europa, tot deze gemeenschap. Gaan we werkelijk naar een verenigd Europa toe? Za1 het Romeinse Rijk nog eens herleven?
In 1952 gingen zes Europese landen, waaronder Frankrijk en Duitsland, samen in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. In 1958 werd deze organisatie uitgebouwd tot de Europese Economische Gemeenschap, kortweg de EEG. Sinds 1 januari 1973 behoort ook Engeland, de derde grootmacht van Europa, tot deze gemeenschap.
(afb. : users.belgacom.net/euro)
Op wonderbaarlijke wijze worden de profetieën vervuld. We hebben dat gezien. We hebben gezien hoe de geschiedenis van het Joodse volk door de eeuwen heen, hoe het ontstaan van de staat Israël in onze tijd ook, in de Schrift is voorzegd. Tevens hebben we gezien hoe de profetie van Daniël voor een groot deel in vervulling is gegaan. Zeker, ze zijn er geweest, de vier grote wereldrijken waarover Daniël profeteerde. Ze zijn er geweest, het Babylonische, het Medo-Perzische, het Grieks-Macedonische en het Romeinse Rijk, de lichaamsdelen van het grote beeld waar Nebukadnezar van droomde; de vier beesten, die Daniël in zijn nachtgezichten zag. De profetieën worden nauwkeurig vervuld, wij hebben het gezien. Hoe kan het ook anders: Gods Woord liegt niet.
Israël en alle volkeren van de wereld.
Nooit moeten wij vergeten dat in Gods plan met de wereld Israël een hoofdrol speelt. Dat is altijd zo geweest, tot op heden toe. En dat zal in de toekomst óók zo zijn.
Het is dan ook van het grootste belang dat wij onze aandacht richten op Israël, en nauwkeurig bezien wat daar gebeurt.
Wat zei Mozes ook weer?
Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden (Lev. 26: 21).
Zevenvoudig zal de Here God Zijn volk slagen toebrengen, indien het Hem niet gehoorzaamt. Het volk is ongehoorzaam geweest, en de Heere hééft het zevenvoudig slagen toegebracht. Want zeven machten hebben het Joodse volk geterroriseerd, vervolgd, gedeeltelijk uitgeroeid.
Het Babylonische Kijk heeft het Joodse volk in ballingschap gevoerd. Het Medo-Perzische Rijk heeft Israël overheerst. Het Grieks-Macedonische Rijk deed hetzelfde. Het Romeinse Rijk tiranniseerde het Joodse volk, verwoestte de tempel. En in de Diaspora zijn de Joden weer vervolgd, overal. Frankrijk en Engeland, zij hebben de Joden dwarsgezeten, in de Middeleeuwen zelfs uitgewezen uit hun gebied. Duitsland, de zevende macht in dit rijtje, heeft zelfs een derde deel van het Joodse volk uitgeroeid.
Zevenvoudig heeft de Here Zijn volk slagen toegebracht, maar: dat is nu achter de rug. Het volk Israël verzamelt zich thans, het trekt vanuit alle uithoeken der aarde terug naar het oude land. De profetie van Ezechiël gaat thans in vervulling.
Het heeft zin om er nogmaals op te wijzen hoe duidelijk de gang van zaken rond Israël wel in de Heilige Schrift voorzegd is. Op verschillende plaatsen in de Bijbel ziet men het zo juist beschrevene bevestigd.
In Openbaring staat:
En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden (Openb. 12: 1-4).
(afb. : users.belgacom.net/euro)
Op wonderbaarlijke wijze worden de profetieën vervuld. We hebben dat gezien. We hebben gezien hoe de geschiedenis van het Joodse volk door de eeuwen heen, hoe het ontstaan van de staat Israël in onze tijd ook, in de Schrift is voorzegd. Tevens hebben we gezien hoe de profetie van Daniël voor een groot deel in vervulling is gegaan. Zeker, ze zijn er geweest, de vier grote wereldrijken waarover Daniël profeteerde. Ze zijn er geweest, het Babylonische, het Medo-Perzische, het Grieks-Macedonische en het Romeinse Rijk, de lichaamsdelen van het grote beeld waar Nebukadnezar van droomde; de vier beesten, die Daniël in zijn nachtgezichten zag. De profetieën worden nauwkeurig vervuld, wij hebben het gezien. Hoe kan het ook anders: Gods Woord liegt niet.
Israël en alle volkeren van de wereld.
Nooit moeten wij vergeten dat in Gods plan met de wereld Israël een hoofdrol speelt. Dat is altijd zo geweest, tot op heden toe. En dat zal in de toekomst óók zo zijn.
Het is dan ook van het grootste belang dat wij onze aandacht richten op Israël, en nauwkeurig bezien wat daar gebeurt.
Wat zei Mozes ook weer?
Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden (Lev. 26: 21).
Zevenvoudig zal de Here God Zijn volk slagen toebrengen, indien het Hem niet gehoorzaamt. Het volk is ongehoorzaam geweest, en de Heere hééft het zevenvoudig slagen toegebracht. Want zeven machten hebben het Joodse volk geterroriseerd, vervolgd, gedeeltelijk uitgeroeid.
Het Babylonische Kijk heeft het Joodse volk in ballingschap gevoerd. Het Medo-Perzische Rijk heeft Israël overheerst. Het Grieks-Macedonische Rijk deed hetzelfde. Het Romeinse Rijk tiranniseerde het Joodse volk, verwoestte de tempel. En in de Diaspora zijn de Joden weer vervolgd, overal. Frankrijk en Engeland, zij hebben de Joden dwarsgezeten, in de Middeleeuwen zelfs uitgewezen uit hun gebied. Duitsland, de zevende macht in dit rijtje, heeft zelfs een derde deel van het Joodse volk uitgeroeid.
Zevenvoudig heeft de Here Zijn volk slagen toegebracht, maar: dat is nu achter de rug. Het volk Israël verzamelt zich thans, het trekt vanuit alle uithoeken der aarde terug naar het oude land. De profetie van Ezechiël gaat thans in vervulling.
Het heeft zin om er nogmaals op te wijzen hoe duidelijk de gang van zaken rond Israël wel in de Heilige Schrift voorzegd is. Op verschillende plaatsen in de Bijbel ziet men het zo juist beschrevene bevestigd.
In Openbaring staat:
En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden (Openb. 12: 1-4).
En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren.
(afb. : https://www.youtube.com/watch?v=R-ZFtpuVDIE)
De draak, dat is satan. Jezus heeft van satan gezegd, dat hij de overste dezer wereld is. De overste der wereld, satan, heeft zich bediend van de machten waarover we in het voorgaande geschreven hebben. Vier van deze machten bestonden tijdens de oude bedeling, de drie overige zijn Duitsland, Engeland en Frankrijk, de machten van de nieuwe bedeling. De draak heeft zeven hoofden. Satan heeft zich van zeven machtsblokken bediend.
In het zojuist aangehaalde gedeelte van de Openbaring van Johannes zien we ook de voorspelling van een ramp, die nog maar vrij kort geleden heeft plaatsgehad, in de Tweede Wereldoorlog.
We lezen namelijk dat de draak met zijn staart één derde gedeelte van de sterren wegtrok. En: in de laatste oorlog is één derde deel van het Joodse volk systematisch vermoord, uitgeroeid.
Thans is het einde gekomen van alle zeven machten die Israël getiranniseerd hebben. De vier machten uit de oude bedeling verdwenen reeds eerder, thans zijn ook de drie machten uit de nieuwe bedeling uitgerukt, uitgeteld.
Wat zien wij nu gebeuren: de vredesduiven in Europa koeren om het hardst, eendrachtig zingt men het lied van een verenigd Europa.
We lezen verder in Openbaring:
En ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering (Openb. 13: 1).
En de tien horens, die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen koningschap hebben ontvangen, maar een uur ontvangen zij macht als koningen met het beest penb. 17:12).
Hier wordt de komst van de antichrist voorspeld.
Tien koningen die hun macht zullen krijgen tegelijk met antichrist. Is Europa thans niet op weg om die tien koningen (en meer!!) te leveren?
Tot nu toe hebben we gezien wat de profeet Daniël en de apostel Johannes hebben gezegd over Israël en Europa. Maar zij zijn niet de enïgen geweest die daarover hebben geprofeteerd. Ook andere Bijbelschrijvers hebben dat gedaan. Het is van belang enkele andere Schriftplaatsen aan te halen, opdat duidelijk is dat er één lijn zit in Gods Woord, één systeem. Bovendien, van het boek Daniël is wel beweerd, dat het alleen een historisch hoek zou zijn, een geschiedkundig geschrift.
Wanneer nu wordt aangetoond dat in de andere Bijbelboeken hetzelfde wordt voorzegd als in het boek Daniël, dan wordt die opvatting ook meteen onhoudbaar.
Een andere profeet. die ook over dit onderwerp heeft gesproken is Zacharia. Bij hem lezen we:
En ik sloeg mijn ogen op en ik zag toe, en zie, vier horens. Toen vroeg ik de engel die met mij sprak: Wat betekent dit? Hij zeide daarop tot mij: Dit zijn de horens die Juda, Israel en Jeruzalem verstrooid hebben (Zacharia 1: 18, 19).
(afb. : https://www.youtube.com/watch?v=R-ZFtpuVDIE)
De draak, dat is satan. Jezus heeft van satan gezegd, dat hij de overste dezer wereld is. De overste der wereld, satan, heeft zich bediend van de machten waarover we in het voorgaande geschreven hebben. Vier van deze machten bestonden tijdens de oude bedeling, de drie overige zijn Duitsland, Engeland en Frankrijk, de machten van de nieuwe bedeling. De draak heeft zeven hoofden. Satan heeft zich van zeven machtsblokken bediend.
In het zojuist aangehaalde gedeelte van de Openbaring van Johannes zien we ook de voorspelling van een ramp, die nog maar vrij kort geleden heeft plaatsgehad, in de Tweede Wereldoorlog.
We lezen namelijk dat de draak met zijn staart één derde gedeelte van de sterren wegtrok. En: in de laatste oorlog is één derde deel van het Joodse volk systematisch vermoord, uitgeroeid.
Thans is het einde gekomen van alle zeven machten die Israël getiranniseerd hebben. De vier machten uit de oude bedeling verdwenen reeds eerder, thans zijn ook de drie machten uit de nieuwe bedeling uitgerukt, uitgeteld.
Wat zien wij nu gebeuren: de vredesduiven in Europa koeren om het hardst, eendrachtig zingt men het lied van een verenigd Europa.
We lezen verder in Openbaring:
En ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering (Openb. 13: 1).
En de tien horens, die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen koningschap hebben ontvangen, maar een uur ontvangen zij macht als koningen met het beest penb. 17:12).
Hier wordt de komst van de antichrist voorspeld.
Tien koningen die hun macht zullen krijgen tegelijk met antichrist. Is Europa thans niet op weg om die tien koningen (en meer!!) te leveren?
Tot nu toe hebben we gezien wat de profeet Daniël en de apostel Johannes hebben gezegd over Israël en Europa. Maar zij zijn niet de enïgen geweest die daarover hebben geprofeteerd. Ook andere Bijbelschrijvers hebben dat gedaan. Het is van belang enkele andere Schriftplaatsen aan te halen, opdat duidelijk is dat er één lijn zit in Gods Woord, één systeem. Bovendien, van het boek Daniël is wel beweerd, dat het alleen een historisch hoek zou zijn, een geschiedkundig geschrift.
Wanneer nu wordt aangetoond dat in de andere Bijbelboeken hetzelfde wordt voorzegd als in het boek Daniël, dan wordt die opvatting ook meteen onhoudbaar.
Een andere profeet. die ook over dit onderwerp heeft gesproken is Zacharia. Bij hem lezen we:
En ik sloeg mijn ogen op en ik zag toe, en zie, vier horens. Toen vroeg ik de engel die met mij sprak: Wat betekent dit? Hij zeide daarop tot mij: Dit zijn de horens die Juda, Israel en Jeruzalem verstrooid hebben (Zacharia 1: 18, 19).
Uit de zee kwam een beest met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering.
(afb. : rcg.org/books/wowitbor)
Deze tekst is duidelijk: Zacharia spreekt over de vier machten van de oude bedeling, die de twaalf stammen van het Joodse volk hebben vervolgd.
We lezen verder:
Vervolgens deed de Here mij vier smeden zien. Toen vroeg ik: Wat komen dezen doen? En hij zeide: Dat waren dus de horens die Juda zo verstrooid hebben, dat niemand zijn hoofd kon opheffen; maar zij zijn gekomen om hen te verschrikken, om neer te slaan de horens van de volken, die hun horen hebben verheven tegen het land Juda, om het te verstrooien (Zacharia 1: 20, 21).
Weer spreekt de profeet over vier machten. Maar nu is er alleen nog sprake van de verstrooiïng van Juda. Ook dit is verklaarbaar, want hier wordt gesproken over de vier machten uit de nieuwe bedeling. We hebben hierboven al gezien dat het Rijk der tien stammen ten tijde van de oude bedeling ophield te bestaan, en het volk van dit Rijk verstrooid werd. In de nieuwe bedeling volgt de Diaspora van Juda, vanaf het jaar 70 na Christus. Vier machten zijn er dus in de nieuwe bedeling om het Joodse volk te tiranniseren. Vier machten in de oude bedeling, vier in de nieuwe. Dat maakt samen acht. Wij hebben gezien dat er zeven machten zijn geweest, die het Joodse volk vervolgd hebben. Hoe is het dan met, die achtste macht?
In Openbaring lezen we:
En het beest, dat was en niet is, is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve (Openb. 17: 11).
Duidelijk is wat de tekst bedoelt. Er komt geen „echte" achtste aan te pas, het beest van Openbaring, de antichrist, de achtste koning, en de laatste smid van Zacharia, is uit de zeven.
Zeven volken heeft satan misbruikt voor zijn duistere praktijken. Eenmaal reeds bediende satan zich van het Rorneinse Rijk om Jezus Christus te doden.
Onder leiding van antichrist zal dit Rijk, en dan in de vorm van een hersteld Romeins Rijk, zich opnieuw aandienen, en de maat van Gods toorn zal tegen dit Rijk ten volle worden uitgestort.
Nog een andere profetie mag hier worden aangehaald. Bij de profeet Micha kunnen we lezen:
En Hij zal vrede zijn. Wanneer Assur in ons land komt, en wanneer hij onze paleizen betreedt, dan zullen wij tegen hem zeven herders stellen en acht vorsten uit de mensen (Micha 5: 4).
De profeet Micha voorzag dat er vrede komen zal. Daarnaast sprak hij van zeven herders en acht vorsten. Ook hier ziet men weer de zeven grootmachten genoemd die de ongelijke strijd tegen Israël gestreden hebben.
Elk van die machten, elk volk werd geleid door de man die gebieden kon. De volkeren der wereldmachten zijn als herders gebruikt, maar de heersers van deze volkeren hebben hen bestuurd.
Thans zien wij de eenwording van Europa gestalte krijgen. Verschijnt de vierde smid van Zacharia ten tonele?
De wapensmeden van Europa schijnen al verenigd te zijn in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de organisatie die sinds 1958 is uitgebouwd tot de Europese Economische Gemeenschap.
IJzer en staal vertegenwoordigen macht. Van ijzer en staal maakt men wapens. Wordt het pad geëffend voor die grote wapensmid?
(afb. : rcg.org/books/wowitbor)
Deze tekst is duidelijk: Zacharia spreekt over de vier machten van de oude bedeling, die de twaalf stammen van het Joodse volk hebben vervolgd.
We lezen verder:
Vervolgens deed de Here mij vier smeden zien. Toen vroeg ik: Wat komen dezen doen? En hij zeide: Dat waren dus de horens die Juda zo verstrooid hebben, dat niemand zijn hoofd kon opheffen; maar zij zijn gekomen om hen te verschrikken, om neer te slaan de horens van de volken, die hun horen hebben verheven tegen het land Juda, om het te verstrooien (Zacharia 1: 20, 21).
Weer spreekt de profeet over vier machten. Maar nu is er alleen nog sprake van de verstrooiïng van Juda. Ook dit is verklaarbaar, want hier wordt gesproken over de vier machten uit de nieuwe bedeling. We hebben hierboven al gezien dat het Rijk der tien stammen ten tijde van de oude bedeling ophield te bestaan, en het volk van dit Rijk verstrooid werd. In de nieuwe bedeling volgt de Diaspora van Juda, vanaf het jaar 70 na Christus. Vier machten zijn er dus in de nieuwe bedeling om het Joodse volk te tiranniseren. Vier machten in de oude bedeling, vier in de nieuwe. Dat maakt samen acht. Wij hebben gezien dat er zeven machten zijn geweest, die het Joodse volk vervolgd hebben. Hoe is het dan met, die achtste macht?
In Openbaring lezen we:
En het beest, dat was en niet is, is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve (Openb. 17: 11).
Duidelijk is wat de tekst bedoelt. Er komt geen „echte" achtste aan te pas, het beest van Openbaring, de antichrist, de achtste koning, en de laatste smid van Zacharia, is uit de zeven.
Zeven volken heeft satan misbruikt voor zijn duistere praktijken. Eenmaal reeds bediende satan zich van het Rorneinse Rijk om Jezus Christus te doden.
Onder leiding van antichrist zal dit Rijk, en dan in de vorm van een hersteld Romeins Rijk, zich opnieuw aandienen, en de maat van Gods toorn zal tegen dit Rijk ten volle worden uitgestort.
Nog een andere profetie mag hier worden aangehaald. Bij de profeet Micha kunnen we lezen:
En Hij zal vrede zijn. Wanneer Assur in ons land komt, en wanneer hij onze paleizen betreedt, dan zullen wij tegen hem zeven herders stellen en acht vorsten uit de mensen (Micha 5: 4).
De profeet Micha voorzag dat er vrede komen zal. Daarnaast sprak hij van zeven herders en acht vorsten. Ook hier ziet men weer de zeven grootmachten genoemd die de ongelijke strijd tegen Israël gestreden hebben.
Elk van die machten, elk volk werd geleid door de man die gebieden kon. De volkeren der wereldmachten zijn als herders gebruikt, maar de heersers van deze volkeren hebben hen bestuurd.
Thans zien wij de eenwording van Europa gestalte krijgen. Verschijnt de vierde smid van Zacharia ten tonele?
De wapensmeden van Europa schijnen al verenigd te zijn in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de organisatie die sinds 1958 is uitgebouwd tot de Europese Economische Gemeenschap.
IJzer en staal vertegenwoordigen macht. Van ijzer en staal maakt men wapens. Wordt het pad geëffend voor die grote wapensmid?
Op 18 april 1951 ondertekenden zes landen het Verdrag van Parijs, waardoor de EGKS ontstaat: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Deze voorloper van de EU werd opgericht met het doel de permanente toelevering van kolen en staal te verzekeren voor de herbouw van het door de oorlog deels verwoeste Europa. Bijna 65 jaar later wordt het Verdrag van Aken ondertekend, waardoor een nieuwe EGKS ontstaat. Niet om economische belangen los te koppelen van nationale belangen. In een Euregio waar kolen en staal nauwelijks nog een rol spelen, gaat het nu om de ‘toelevering’ van ‘kultuur en samenleving’ veilig te stellen.
Maar: niet alle profetieën zijn vervuld, er zijn er die nog in vervulling moeten gaan.
Nu zóveel gebeurtenissen uit de geschiedenis zo uitstekend blijken te kloppen met wat in de Heilige Schrift wordt voorzegd, is er natuurlij k álle reden om nauwkeurig na te gaan wat volgens dezelfde Schrift nog te gebeuren staat. Als de Bijbel zo betrouwbaar is voor datgene wat achter ons ligt, dan kán het haast niet anders of dit Boek der boeken moet ook volkomen de waarheid zeggen aangaande de toekomst.
Dé kernvraag is daarom: wat zegt de Bijbel, en hoe moeten wij dit verstaan?
Hoe moeten we ons de gang van zaken in de eindtijd voorstellen? Dat we bij de eindtijd zijn aangekomen lijdt geen twijfel: het herstel van Israël is daar een bijzonder teken van.
Maar met dat herstel, met die verzameling van het Joodse volk in het Oude Land is Gods weg met Israël en de volken nog niet ten einde. Iets anders moet óók nog gebeuren.
We lezen bij Ezechiël:
Zeg dan tot hen: Zo zegt de Here Here: zie, Ik haal de Israelieten weg uit de volken naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen en hen naar hun land brengen. En Ik zal hen tot een volk maken in het land, op de bergen Israels, en een koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken. Niet langer zullen zij zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik hun tot een God zal zijn (Ezech. 37: 21-23).
Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. Mijn woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn (Ezech. 37: 26, 27).
Ezechiël spreekt hier van de tijd dat Israël vollédig zal zijn hersteld, dat het God weer dienen zal. Zover is het nu nog niet. Integendeel, het grootste deel van de Joden die thans in Israël wonen is nog niet tot God weergekeerd. Israël zal nog bekeerd worden, dat zal één van de gebeurtenissen zijn van de eindtijd. En, als Israël bekeerd zal zijn, dán zal God wonen temidden van Zijn volk, tot in eeuwigheid. Maar vóór het zover is, zullen nog enkele andere gebeurtenissen plaatsvinden.
Wanneer we een indruk willen krijgen van wat de wereld in de komende tijd te wachten staat, doen we het beste door weer te rade te gaan bij de geniale profeet Daniël, en te lezen wat hij meedeelt over de toekomst. De nadruk mag er nog eens op worden gevestigd, dat we nu wérkelijk genaderd zijn tot de eindtijd. Het is a1 gezegd: het herstel van Israël wijst duidelijk in die richting. Daarnaast zien we in onze wereld vandaag een steeds verder toenemen van ernstige crises, een hollen naar het einde. De tekenen zijn er: ze zien op de tijd waarover Daniël sprak. Men zal zich herinneren dat Daniël droomde, nachtgezichten had. Hij zag de komst en de ondergang van vier grote wereldrijken, rijken die door beesten werden voorgesteld.
Maar: niet alle profetieën zijn vervuld, er zijn er die nog in vervulling moeten gaan.
Nu zóveel gebeurtenissen uit de geschiedenis zo uitstekend blijken te kloppen met wat in de Heilige Schrift wordt voorzegd, is er natuurlij k álle reden om nauwkeurig na te gaan wat volgens dezelfde Schrift nog te gebeuren staat. Als de Bijbel zo betrouwbaar is voor datgene wat achter ons ligt, dan kán het haast niet anders of dit Boek der boeken moet ook volkomen de waarheid zeggen aangaande de toekomst.
Dé kernvraag is daarom: wat zegt de Bijbel, en hoe moeten wij dit verstaan?
Hoe moeten we ons de gang van zaken in de eindtijd voorstellen? Dat we bij de eindtijd zijn aangekomen lijdt geen twijfel: het herstel van Israël is daar een bijzonder teken van.
Maar met dat herstel, met die verzameling van het Joodse volk in het Oude Land is Gods weg met Israël en de volken nog niet ten einde. Iets anders moet óók nog gebeuren.
We lezen bij Ezechiël:
Zeg dan tot hen: Zo zegt de Here Here: zie, Ik haal de Israelieten weg uit de volken naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen en hen naar hun land brengen. En Ik zal hen tot een volk maken in het land, op de bergen Israels, en een koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken. Niet langer zullen zij zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik hun tot een God zal zijn (Ezech. 37: 21-23).
Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. Mijn woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn (Ezech. 37: 26, 27).
Ezechiël spreekt hier van de tijd dat Israël vollédig zal zijn hersteld, dat het God weer dienen zal. Zover is het nu nog niet. Integendeel, het grootste deel van de Joden die thans in Israël wonen is nog niet tot God weergekeerd. Israël zal nog bekeerd worden, dat zal één van de gebeurtenissen zijn van de eindtijd. En, als Israël bekeerd zal zijn, dán zal God wonen temidden van Zijn volk, tot in eeuwigheid. Maar vóór het zover is, zullen nog enkele andere gebeurtenissen plaatsvinden.
Wanneer we een indruk willen krijgen van wat de wereld in de komende tijd te wachten staat, doen we het beste door weer te rade te gaan bij de geniale profeet Daniël, en te lezen wat hij meedeelt over de toekomst. De nadruk mag er nog eens op worden gevestigd, dat we nu wérkelijk genaderd zijn tot de eindtijd. Het is a1 gezegd: het herstel van Israël wijst duidelijk in die richting. Daarnaast zien we in onze wereld vandaag een steeds verder toenemen van ernstige crises, een hollen naar het einde. De tekenen zijn er: ze zien op de tijd waarover Daniël sprak. Men zal zich herinneren dat Daniël droomde, nachtgezichten had. Hij zag de komst en de ondergang van vier grote wereldrijken, rijken die door beesten werden voorgesteld.
De nadruk moet er steeds op worden gevestigd, dat we in onze generatie wérkelijk genaderd zijn tot de eindtijd, het herstel van Israël wijst duidelijk in die richting. Daarnaast zien we in onze wereld vandaag een steeds verder toenemen van ernstige crises, een hollen naar het einde. Het is te hopen dat onze wereld het ergste bespaard blijft.
(afb. : nl.wikipedia.org/wiki/Toekomst_van_de_Aarde)
Wanneer we spreken over de eindtijd, dan is voor ons ongetwijfeld het vierde beest het meest interessant. Dit vierde beest, het Romeinse Rijk, was een zeer sterk beest, dat alles opat en verbrijzelde. Het beest had, zo zegt Daniël, tien hoornen. Daniël bekijkt die hoornen, die uit het beest voortspruiten, en terwijl hij dat doet, gebeurt er iets bijzonders. Laten wij de profeet aan het woord:
Terwijl ik op die horens lette, zie, daartussen verhief zich een andere kleine horen, en drie van de vorige horens werden daarvoor uitgerukt; en zie, in die horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak (Dn. 7: 8).
Dat staat ons dus te wachten: een kleine hoorn zal opkomen tussen de hoornen van het vierde beest, het Romeinse Kijk. Een kleine hoorn die in de plaats zal treden van drie andere hoornen, die voor de kleine hoorn worden uitgerukt.
Hierboven is opgemerkt dat met de uitgerukte drie hoornen, voortgekomen uit het Romeinse Rijk, Frankrijk, Duitsland en Engeland bedoeld zijn. Deze drie landen zijn nu uitgerukt, uitgeteld. Dat betekent tevens, dat in de nabije toekomst de verschijning van de kleine hoorn verwacht kan worden.
Wat moet onder die kleine hoorn nu precies worden verstaan?
Het is de profeet Daniël zélf, bij wie we meer over de kleine hoorn te weten kunnen komen. Het karakter van de kleine hoorn van het vierde beest is vergelijkbaar met dat van een andere kleine hoorn, waarover Daniël spreekt:
Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitebok van uit het westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken; en de bok had een opvallende horen tussen zijn ogen (Dan. 8: 5).
Met deze geitebok, waarover Daniël spreekt, wordt het Grieks-Macedonisch Rijk bedoeld, een rijk dat toen Daniël leefde nog moest komen, maar dat nu al duizenden jaren tot de geschiedenis behoort.
Over de geitebok, over het Grieks-Macedonische Rijk, zegt Daniël het volgende:
De geitebok nu maakte zich bovenmate groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels. En uit een daarvan kwam weer een horen voort, die klein begon, maar die zeer groot werd tegen het zuiden, tegen het oosten en tegen het Sieraad (Dan. 8: 8, 9).
(afb. : nl.wikipedia.org/wiki/Toekomst_van_de_Aarde)
Wanneer we spreken over de eindtijd, dan is voor ons ongetwijfeld het vierde beest het meest interessant. Dit vierde beest, het Romeinse Rijk, was een zeer sterk beest, dat alles opat en verbrijzelde. Het beest had, zo zegt Daniël, tien hoornen. Daniël bekijkt die hoornen, die uit het beest voortspruiten, en terwijl hij dat doet, gebeurt er iets bijzonders. Laten wij de profeet aan het woord:
Terwijl ik op die horens lette, zie, daartussen verhief zich een andere kleine horen, en drie van de vorige horens werden daarvoor uitgerukt; en zie, in die horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak (Dn. 7: 8).
Dat staat ons dus te wachten: een kleine hoorn zal opkomen tussen de hoornen van het vierde beest, het Romeinse Kijk. Een kleine hoorn die in de plaats zal treden van drie andere hoornen, die voor de kleine hoorn worden uitgerukt.
Hierboven is opgemerkt dat met de uitgerukte drie hoornen, voortgekomen uit het Romeinse Rijk, Frankrijk, Duitsland en Engeland bedoeld zijn. Deze drie landen zijn nu uitgerukt, uitgeteld. Dat betekent tevens, dat in de nabije toekomst de verschijning van de kleine hoorn verwacht kan worden.
Wat moet onder die kleine hoorn nu precies worden verstaan?
Het is de profeet Daniël zélf, bij wie we meer over de kleine hoorn te weten kunnen komen. Het karakter van de kleine hoorn van het vierde beest is vergelijkbaar met dat van een andere kleine hoorn, waarover Daniël spreekt:
Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitebok van uit het westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken; en de bok had een opvallende horen tussen zijn ogen (Dan. 8: 5).
Met deze geitebok, waarover Daniël spreekt, wordt het Grieks-Macedonisch Rijk bedoeld, een rijk dat toen Daniël leefde nog moest komen, maar dat nu al duizenden jaren tot de geschiedenis behoort.
Over de geitebok, over het Grieks-Macedonische Rijk, zegt Daniël het volgende:
De geitebok nu maakte zich bovenmate groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels. En uit een daarvan kwam weer een horen voort, die klein begon, maar die zeer groot werd tegen het zuiden, tegen het oosten en tegen het Sieraad (Dan. 8: 8, 9).
De profeet Daniël zag in zijn visioen een geitebok uit het Westen die zich bovenmate groot maakte, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels. Dit beeld werd de latere Alexander de Grote, koning van Griekenland.
(afb. : revolutionforjesus.com/.../daniel-8-prophecy)
Wat Daniël hier voorzegt, heeft allemaal al lang geleden plaats gehad. De grote hoorn van de geitebok, dat was de beroemde vorst Alexander de Grote. Na hem is de Grieks-Macedonische monarchie inderdaad in vieren gedeeld. Dit zijn de vier hoornen waar Daniël op doelt. Uit één van deze vier hoornen, uit Syrië, is een kleine hoorn voortgekomen. Déze kleine hoorn was de beruchte Syrische koning, Antiochus IV, die de bijnaam Epiphanes had. Deze vorst trad op tegen het Zuiden, tegen het Oosten en tegen het sierlijke land, tegen Israël. Vooral in Israël is Antiochus gruwelijk tekeer gegaan. Met geweld heeft hij geprobeerd de Joodse godsdienst te verdringen en er het Hellenisme voorin de plaats te stellen. Hij ging zelfs zo ver dat hij in de tempel te Jeruzalem voor de Griekse god Zeus een zwijn offerde. Het zal ieder bekend zijn, dat voor de Joden een zwijn een onrein dier is, zodat deze handelwijze van Antiochus een enorme en ongehoorde heiligschennis betekende.
Antiochus woedde in Israël rond als een verwoestende duivel, duizenden Joden liet hij ter dood brengen. Als reactie op zijn optreden is de opstand van de Makkabeeën ontstaan.
Wanneer we zien hoe de kleine hoorn die uit het Grieks-Macedonische Rijk voortkwam eruit zag, dan kunnen we ons daarbij ook ongeveer voorstellen hoe de kleine hoorn eruit zal zien die uit het Romeinse Rijk voortkomt.
Het zal een onmens zijn als Antiochus Epiphanes, een beestmens.
Dit blijkt trouwens ook uit hetgeen tenslotte met deze kleine hoorn gebeuren zal.
Daniël zegt hierover:
Toen keek ik toe vanwege het geluid der grote woorden welke de horen sprak; terwijl ik bleef toekijken, werd het dier gedood, zijn lichaam werd vernietigd en prijsgegeven aan de brand van het vuur (Dan. 7: 11).
De kleine hoorn zal worden vernietigd, zal met vuur verbrand worden. De kleine hoorn, de tegenstander van God. Want de kleine hoorn, dat is de antichrist.
De profeet Daniël, die zoveel eeuwen geleden leefde en profeteerde, heeft reeds de komst van antichrist voorzien. Antichrist, het wezen waarover oak de apostel Johannes in zijn Openbaring spreekt.
Het is belangrijk om de profetie van Daniël en de Openbaring van Johannes met elkaar te vergelijken. Beide boeken spreken over antichrist, beide auteurs, Daniël en Johannes, hebben de komst van de antichrist en zijn verschrikkelijk optreden voorzien.
(afb. : revolutionforjesus.com/.../daniel-8-prophecy)
Wat Daniël hier voorzegt, heeft allemaal al lang geleden plaats gehad. De grote hoorn van de geitebok, dat was de beroemde vorst Alexander de Grote. Na hem is de Grieks-Macedonische monarchie inderdaad in vieren gedeeld. Dit zijn de vier hoornen waar Daniël op doelt. Uit één van deze vier hoornen, uit Syrië, is een kleine hoorn voortgekomen. Déze kleine hoorn was de beruchte Syrische koning, Antiochus IV, die de bijnaam Epiphanes had. Deze vorst trad op tegen het Zuiden, tegen het Oosten en tegen het sierlijke land, tegen Israël. Vooral in Israël is Antiochus gruwelijk tekeer gegaan. Met geweld heeft hij geprobeerd de Joodse godsdienst te verdringen en er het Hellenisme voorin de plaats te stellen. Hij ging zelfs zo ver dat hij in de tempel te Jeruzalem voor de Griekse god Zeus een zwijn offerde. Het zal ieder bekend zijn, dat voor de Joden een zwijn een onrein dier is, zodat deze handelwijze van Antiochus een enorme en ongehoorde heiligschennis betekende.
Antiochus woedde in Israël rond als een verwoestende duivel, duizenden Joden liet hij ter dood brengen. Als reactie op zijn optreden is de opstand van de Makkabeeën ontstaan.
Wanneer we zien hoe de kleine hoorn die uit het Grieks-Macedonische Rijk voortkwam eruit zag, dan kunnen we ons daarbij ook ongeveer voorstellen hoe de kleine hoorn eruit zal zien die uit het Romeinse Rijk voortkomt.
Het zal een onmens zijn als Antiochus Epiphanes, een beestmens.
Dit blijkt trouwens ook uit hetgeen tenslotte met deze kleine hoorn gebeuren zal.
Daniël zegt hierover:
Toen keek ik toe vanwege het geluid der grote woorden welke de horen sprak; terwijl ik bleef toekijken, werd het dier gedood, zijn lichaam werd vernietigd en prijsgegeven aan de brand van het vuur (Dan. 7: 11).
De kleine hoorn zal worden vernietigd, zal met vuur verbrand worden. De kleine hoorn, de tegenstander van God. Want de kleine hoorn, dat is de antichrist.
De profeet Daniël, die zoveel eeuwen geleden leefde en profeteerde, heeft reeds de komst van antichrist voorzien. Antichrist, het wezen waarover oak de apostel Johannes in zijn Openbaring spreekt.
Het is belangrijk om de profetie van Daniël en de Openbaring van Johannes met elkaar te vergelijken. Beide boeken spreken over antichrist, beide auteurs, Daniël en Johannes, hebben de komst van de antichrist en zijn verschrikkelijk optreden voorzien.